In een hoek van de ontbijtkamer zit een oud koppel. De rimpels in
het voorhoofd van de man zijn even dik als de wilgentenen waarvan de
kersenmand is gevlochten. Verder ziet hij er gezond en onopvallend uit.

De echtgenote van mijnheer Rimpel is struis en groot. Sommige mensen, vrouwen meestal, vormen een opvangcentrum in hun eentje.

Mevrouw Rimpel schilt een appel en snijdt die in vier partjes,
waarvan ze er twee aan haar man reikt. Die geste zou erop kunnen wijzen
dat het met de evenredigheid binnen hun huwelijk, zelfs na al die
jaren, nog behoorlijk is gesteld. Al is zij het natuurlijk wel die de
appel schilt.

Mevrouw Rimpel roept de chef. Haar stem is even gul als haar lichaam.

Ze werpt een blik in zijn mand en haalt er twee kersen uit.
“Fantastisch sappig, zoet en vlezig tegelijk”, zegt ze met de mond vol,
en grijpt nog een handvol uit de mand. Ook haar handen overtroeven de
middelmaat.

Het stel smult alle vruchten op. Daarna ziet hij er jonger uit. En zij pittiger.

Die metamorfose ontgaat de chef niet.

Wie die avond voor het streekgebonden dagmenu kiest, krijgt, na de
gemarineerde mosselen en het melkkalf met tuinbonen, een kersendessert
met drie variaties. Een voortreffelijke clafoutis. Een bavarois om de
vingers van af te likken. En daartussen een kommetje.

Vol vers geplukte Hedelfingers.