De fotograaf begluurde haar door zijn camera en mompelde. Aan de
toon waarop hij mompelde, meende ze te mogen afleiden dat hij tevreden
was.

Prompt viel er een spanning van haar af.

Helaas.

Zijn gemompel ging met een nadrukkelijk gearticuleerde bedenking gepaard.

Dat hij niet wist of hij de wallen onder haar ogen wel zou kunnen bijwerken.

Hij deelde deze opmerking droogjes mee. Alsof het niet meer dan een
nuchtere en ongevaarlijke constatering betrof. Iets zoals: ‘mooi weer
vandaag’ of ‘de dagen beginnen te korten’.

En hij ging gewoon door met zijn werk. Zijn eigen hoofd, zijn hele zelve, veilig achter de grote camera verschanst.

Hij gaf regieaanwijzingen: kijk eens naar boven, kun je je hoofd
naar links keren, nu naar rechts, als je je hand nu eens onder je kin
houdt? Commando’s verhuld in vragen.

Hij kneep zijn ogen half dicht opdat hij haar nog beter kon zien. Hij nam haar op in zijn vizier.

Drong in haar binnen.

Misschien was het als een bemoediging bedoeld. Misschien dronk hij
met teugen van dit leedvermaak dat hem op een blaadje werd aangereikt,
en waar hij wakkerder van werd dan van een sloot sterke koffie. Maar
met lijzige stem verduidelijkte hij dat hij die dikke, donkere kringen
misschien wel een beetje kon camoufleren, maar dat ze geen wonderen
moest verwachten, want wonderen had hij niet in petto.

Toch was zijn lens tegen die tijd in een geweerloop veranderd.