Als ze haar samenvatting van de dag slaakt, is de markt niet eens halverwege.
Maar haar buurmannen-marktkramers – de ene verkoopt vlees, de andere allerhande poetsgerief – hebben al drie keer achter een klant moeten aanrennen, verduidelijkt ze. En dan niet omdat de klant zijn gekochte waren vergeten mee te nemen was, want dat gebeurt frequent, maar wel omdat hij vergeten te betalen was.
Zonder te jammeren, maar met de nuchterheid van iemand die ook de rauwe delen van de wereld aan haar kraam ziet passeren, stelt ze dat het almaar meer voorkomt. Dat het in de provinciestadjes nog meevalt. Daar heerst een andere sfeer hé. Meer sociale controle. Iedereen die iedereen kent. Of toch zo’n beetje. Maar in zo’n grote stad als deze, daar gaat het er toch een stuk minder verfijnd aan toe.
Ze geeft aan dat ze het ook al heeft meegemaakt. Mensen die vijfhonderd gram dure Friese kruidnagelkaas kopen, en nog een kilo jonge kaas, in plakjes.
Als ze moeten afrekenen, doen ze alsof ze hun geld zoeken. Ze tasten hun zakken af; zeggen ‘een momentje’, en roepen om geld naar hun onbestaande partner die zogezegd verderop staat.
Daarna halen ze hun wenkbrauwen op, en zeggen, ‘wacht even, ik zal mijn vrouw – of man – eens gaan halen’. Vervolgens lopen ze, met de aankopen in de hand, naar hun fictieve partner toe. Dan zetten ze het op een lopen.
Ze heeft de dieven achternagezeten, zegt de vrouw van de rauwe kaas. Enkele meters. Toen moest ze terug naar haar kraam. Want stel je voor dat die klant echt een handlanger bij zich had, en dat die ondertussen haar kassa leegroofde.