Nog geen drie minuten later werd ik opgeschrikt. Een mannelijke schim
was opgestaan en sloeg zich met zijn handdoek verhit op de rug.

Deze ‘zwaaitechniek’ bevordert de warmtegeleiding en de reiniging van
het lichaam. Dat wist deze man. Daarom kastijdde hij zichzelf zoals een
monnik uit de orde van de Flagellanten. Met grote deskundigheid.

Nadat hij zijn poriën met de handdoek had aangemaand om zich volledig
te openen, zuchtte hij heel diep.

Zijn gezicht glinsterde van het zweet, en ook van tevredenheid.

Hij fascineerde me. En dan niet alleen omdat zijn zwembroek te klein
was, en al de rest te groot.

Hij ging aan de kachel staan en goot enkele lepels water op de hete
stenen. De stenen sisten. De vochtigheidsgraad in de cabine schoot
omhoog. De man mompelde goedkeurend.

Hij voelde zich helemaal thuis in deze habitat.

Hij nam zijn emmertje en lepelde nog meer water op de kachel.

Zoals hij daar stond, deed hij me denken aan al die mannen die des
zomers zo graag en genoeglijk achter de barbecue staan; tang, vleesvork
of mes als speelgoedjes in de hand.

In de zomer is de barbecue het exclusieve domein van de man.

In de winter is de saunakachel hun territorium.

Of de open haard.

Ook deze man had hoogstwaarschijnlijk het hout van de kachel liever
zelf gehakt, gekliefd, verzaagd en verbrand.

Het moet iets met een oergevoel te maken hebben.

Met de doe-het-zelver in elk Y-chromosoom.

Deze man zag er in elk geval zo vorstelijk gelukkig uit, dat ik zelfs
even dacht dat leven en geluk echt twee simpele dingen waren.