Ik ontmoette Prince voor het eerst op het internaat. Het was liefde op het eerste gehoor. Ik was zestien. Hij bijna tien jaar ouder. Ik wist nog niet wat masturbatie was, laat staan ‘sex in a castle’. Hij wist dat wel, en ongelooflijk goed. I knew a girl named Nikki/I guess you could say she was a sex fiend/I met her in a hotel lobby/masturbating with a magazine.
Op de kostschool zongen we, zonder ook maar iets van de kinky tekst te begrijpen, luidkeels met ‘Darling Nikki’ mee. Het was, ondanks het opzwepende ‘Take me with you’, ons favoriete nummer op zijn toen gloednieuwe langspeelplaat ‘Purple Rain’. We werden monter van dit lied. In een habitat als de kostschool was dat aardig meegenomen.
Zodra de laatste noot van ‘Nikki’ door de ontspanningsruimte galmde, legden we de pick-upnaald weer in die ene, eerste groef van de vijfde song. En opnieuw en opnieuw.
Je kunt via hitsige muziek aan seks verslaafd geraken, bedenk ik nu. Maar dat had ik toen dus niet door. Niemand van ons trouwens. Zelfs de nonnen niet.
Als de zusters hadden geweten welke teksten door hun luidsprekers dreunden, hadden ze zeker een ingreepje à la De Lille gepleegd de Brusselse staatssecretaris die de subsidies aan Couleur Café dreigde in te trekken als Beenie Man de homofoob zou optreden. Censuur is van alle geloof.
De dames en heren van de katholieke kerk hadden beter naar de woorden van fenomenaal rockende, weinig verhullende God geleefd, bedenk ik nu ook.
Er zouden vandaag minder slachtoffers van seksueel misbruik zijn.