Het is op dat moment nog minstens vijftig keer zo ver.
Het gps-scherm dat op de voorruit plakt, kan hen niet boeien. De
enige verwondering die ze voor dit ingenieuze systeem aan de dag leggen,
gaat naar de kleur van de weg die we volgen. Op de gps van papa en mama
is die oranje, en waarom is hij bij mij dan paars? Hebben de makers van
dat schermpje echt al die wegen moeten inkleuren en is dat niet
moeilijk om de hele tijd tussen de lijntjes te kleuren?
Ze tellen de zwarte auto’s die voorbijrijden. De grijze. Ze hebben
helemaal geen zin om de vrachtwagens te tellen. Bovendien zijn die met
veel te veel op de weg, zo goed kunnen ze nog niet tellen. Weet ik dat
dan niet?
De oudste zegt dat ze heel hoog kan zingen. Veel hoger dan alle
meisjes uit haar kleuterklas. Helaas voegt ze de daad bij het woord.
Achter mij krijst Oskar uit ‘De blikken trommel’ van Günter Grass. Dat
is geen pretje.
Niet voor mij.
Wel voor hen.
Broerlief valt in, al vindt hij zingen helemaal niet leuk, en is dat
aan hem te horen. Ook de kleinste vervoegt, luidkeels, het koor.
Na enkele vreselijke kilometers heeft broerlief er genoeg van. Hij
roept, boven het hoge gezang uit, dat hij opnieuw auto’s gaat tellen.
Hij gebiedt zijn zusjes te stoppen, zegt dat hun geluiden gevaarlijk
zijn.
Hij krijgt hun aandacht niet.
En dan. Dan roept het vierjarige kereltje dat zijn zusjes zo hoog
zingen dat straks de maan breekt. En morgen de zon. En dan de dag, en de
nacht en daarna heel de wereld.
Na deze prachtige woorden wordt het stil.
Vooral aan het stuur.