Naar dat krachtdadige optreden. Naar dat geloof; in elkaar en in zichzelf. Naar die tien personen die samen streefden naar eenzelfde doel. Naar die groep die zo overtuigd, zo gemotiveerd en met zoveel inspanningen aan hetzelfde zeel trok. Ik keek naar die individuen die zich kwetsbaar durfden opstellen en groter werden dan zichzelf.
Toen zapte ik weer.
En toen rolden daar enkele politici mijn woonkamer binnen.
In die woonkamer was het al fris voor de tijd van het jaar. Dat werd er met hun aanwezigheid niet beter op.
Ik luisterde even. Naar altijd maar diezelfde gesprekken. In altijd maar datzelfde kromme taaltje.
Toen zette ik de televisie weer uit. En toen schoot door me heen: ‘Stuur ze samen naar de jungle in Nicaragua. Wie weet zijn deze politici, net als die tien personen met hun fysieke beperkingen, in dwingende omstandigheden en met een leger camera’s om hen heen, wél in staat om elkander te vertrouwen, om constructief samen te werken en om een positieve dynamiek in hun spel te krijgen.’
Die nacht droomde ik.
Ik droomde van een land waar niet langer gebakkeleid en aangemodderd werd, en waar de nationale structuur niet langer voor lethargie zorgde, maar beweging en dynamiek opwekte.
Ik droomde van een land met grote leiders. Leiders die conflicten met gedrevenheid oplosten, moeilijke knopen doorhakten en zowaar energiek voor de dag kwamen. Leiders die, omdat ze zo gemotiveerd waren, als vanzelf hun burgers aanmoedigden om mee te doen.
De volgende dag werd ik wakker met de radio in mijn oor.
Dromen zijn inderdaad bedrog.