De bewoner van het vijfde knipt graag verwoed met een tuinschaar in
de takken. Hij houdt niet van de klimop. Van die kleine wildernis
waarin vogels en spinnen komen wonen zonder dat hij daarvoor de
toestemming geeft.
Op een keer probeerde hij de plant met zuignapjes en al uit de muur
te trekken. Die keer trok hij de mortel mee. Dat was niet de bedoeling.
Enkele jaren geleden heeft hij nog bij de conciërge gepleit om de
plant voor eens en voor altijd te verbannen. Dat het klimmende geweld
zich vastzoog aan de vruchtbare bodem die zijn muur was, was een feit
waarbij hij zich niet wenste neer te leggen. Daarnaast was hij het
eeuwige snoeien moe.
De conciërge zei dat hij niet moest zeuren.
Vandaag, op deze hete namiddag, hangt de man van de vijfde met zijn blote bast over de balustrade van zijn balkon.
Hij knipt de klimop niet. Hij heeft geen snoeischaar vast, maar een mooie, jonge vrouw met lang blond haar.
Hij grijpt de vrouw rond haar middel en drukt haar tegen zich aan.
Zijn benen hechten zich aan haar vruchtbare bodem vast. Zijn lippen
zijn zuignappen. Zij plukt aan zijn borsthaar en legt haar hoofd in
zijn nest.
Dan duwt zijn voet de balkondeur weer open.
Elkaar beklimmend kronkelen ze de woonkamer binnen.