Ze moet een jaar of twintig zijn, maar van haar woorden gaat een
grotere ernst en vastberadenheid uit dan haar leeftijd laat vermoeden.
Ze lijkt verrassend goed te weten wat ze wil. Zo te horen heeft ze ook,
bedachtzaam en met inachtname van allerhande uiteenlopende overwegingen,
besloten om achter haar wil aan te gaan.

Ze zal met hem trouwen.

En ze wil zich, heel overtuigd, tot de islam bekeren.

Er schuilt geen barstje twijfel in haar stem of gedrag. Haar
resoluutheid, die zowel ongewoon als moedig én verbazingwekkend is,
maakt me zo nieuwsgierig dat ik ongemerkt dichter tegen hen aan schuif.

Ze is mooi en klinkt verstandig.

Uit de flarden gesprek kan ik onmogelijk opmaken hoe haar ouders
aanvankelijk op haar geplande bekering hebben gereageerd; maar nu
steunen ze haar, hoor ik. Ze vinden het lovenswaardig dat hun dochter de
inrichting van haar leven in eigen handen neemt en willen haar in haar
keuze niet alleen laten.

Ook aan enkele bevriende studenten aan de universiteit heeft ze haar
religieuze stap bekendgemaakt.

Van de studenten, vertelt ze aan haar geliefde, is er maar eentje die
echte vragen stelt. Met ‘echte’ vragen bedoelt ze vragen die betrekking
hebben op hoe ze zich voelt; en op hoe ze haar leven, hun liefde en de
toekomst ziet.

Ze zegt dat alle andere medestudenten haar als ‘een rare’ bestempelen
en dat ze hun neus ophalen zodra ze het woord islam horen. Ze zegt ook
dat ze hun antwoorden al kant-en-klaar hebben en niet de geringste
interesse aan de dag leggen voor wat haar drijft.

Alleen die ene medestudente durft met haar mee te denken en te
voelen, zegt ze. En dat ze dat fijn vindt. Dat er tenminste een persoon
is die deze moeite doet.