De afgelopen weken is de kennis van het Nederlands van onze koning royaal gehekeld. Het is nog maar de vraag of de kennis van het Nederlands van onze vorst zoveel slechter is dan dat van Leterme en vele Vlaamse medeburgers. Als koning Albert het Nederlandse woord neemt, spreekt hij, weliswaar met een Frans accent waarin de g en de ch als k klinken, (eerwaarde landkenoten’) tenminste nog Algemeen Nederlands.
Albert schrijft zijn toespraken uiteraard niet zelf. Voor het helder en juist formuleren van zijn Nederlandse, en allicht ook Franse zinnen en zinsverbanden heeft het hof enkele vaardige taaladviseurs in dienst. Ook moeten wij, onderdanen, toegeven dat het voor ons niet geheel duidelijk is of de koning en zijn nakomelingen in staat zijn om logisch te denken; nog een facet van taalvaardigheid.
Het gebrek aan kennis van een van ‘s lands moedertalen is echter niet alleen een zaak van het paleis. Taalverzorging is in de eerste plaats een zaak en een taak van elke vertegenwoordiger van de overheid. Daarom dat het stuitend is dat onze taal, bijvoorbeeld in de actuele verkeerscampagne, openlijk slordig en respectloos wordt behandeld. ‘U bedankt voor de bus, want u zoekt graag parking?’ (het gallicisme parking is intussen aanvaard als synoniem voor parkeerplaats, maar als je het gebruikt, doe het dan goed: zoek ‘een’ parking). Of wat te denken van de officiële wegwijzer waaraan ik zojuist voorbijreed? ‘Laterale Reyers omgeleid’; waarbij de overheid vermoedelijk de omlegging van de parallel- of ventweg bedoelt? (Automobilisten worden omgeleid; een weg niet, die wordt omgelegd.)
Hoe vaak wordt er gerefereerd naar, in plaats van aan, en waarom blijven zoveel instanties (uiteraard ‘naar de mensen toe’) beslissingen treffen in plaats van nemen? Hoe kan de overheid, Vlaams, Brussels en federaal, eisen dat haar burgers het Nederlands beheersen als ze die taal zelf openlijk verwaarloost? Hoe kan ze kinderen en allochtonen aansturen om talig goed te presteren, als ze diezelfde burgers constant met een onvoldragen, onvolwassen kennis van het Nederlands omringt?
Het lijkt me niet onmogelijk dat het op dt-fouten georiënteerde onderwijssysteem en de talrijke spellingswijzigingen bij de gemiddelde taalgebruiker de indruk hebben doen ontstaan dat de afwezigheid van spelfouten garant staat voor een goede taalkennis. In het interview in deze krant gaf Christian Van Thillo, gedelegeerd bestuurder van onze Persgroep, nog blijk van deze gedachtegang. Hij zegt: ‘Als kwaliteitskrant heeft De Morgen gevoelige lezers. Ze kunnen bij wijze van spreken op een dt-fout afknappen.’
Het is goed mogelijk dat de lezer van deze krant op een dt-fout afknapt, maar ik zou zijn taaleisen toch hoger schatten. Het is een schromelijke vergissing om taalgevoeligheid altijd maar weer eenzijdig te associëren met spelling, of met de spelling van werkwoordsvormen. Het spreekt voor zich dat een medium spellingsnormen dient te hanteren. Maar spelling heeft weinig of niets met taalvaardigheid of -creativiteit te maken. En een correct gespelde reportage kan de lezer volkomen op zijn honger laten. Kijk naar het jaarlijks Groot Dictee van de Nederlandse taal; dat bewijst dat het perfect mogelijk is om zinnen te maken die correct gespeld zijn, maar die op vlak van stijl en inhoud uitgehold blijven. Spelling is conventie, en omdat het conventie is, wordt een dt-fout op school bestraft. Toch wordt er in diezelfde school, op de bank en op de speelplaats, niet ingegrepen als het ene kind zich voorstelt als ‘dekiek noem Kevin’, (ik heet Kevin); en als het andere daarop zegt: ‘Jan, diet ies de Kevin’.
Als ik naar de Vlaamse Radio en Televisie kijk en luister, als ik mijn oren op straat, aan de telefoon en bij VTM te luisteren leg, kan ik niet voorbij aan de vaststelling dat het standaard-Nederlands in onze contreien met uitsterven bedreigd is. Met standaard-Nederlands bedoel ik hier niet het Noord-Nederlands; maar de zogenaamde Zuid-Nederlandse variant, het Algemeen Nederlands met zijn wondermooie, verrijkende ‘Vlaamse’ trekjes dus. Die zuidelijke variant waarin naar hartelust geweend, gelopen en gefoefeld kan worden, in plaats van gehuild, gerend en gesjoemeld. Want ook op dit vlak geldt: hoed u voor puristen en fundamentalisten, en ga vooral de eigen identiteit niet uit de weg.
Het taalgebruik van de gemiddelde ‘Nederlandstalige’ Belg lijdt jammer genoeg aan het gebrek aan een identiteit, en heeft meer weg van een samenraapsel van dialect, schrijftaal en slecht vertaald Frans, dan van een variant van het Algemeen Nederlands. De gemiddelde Nederlandstalige Belg vertoont de neiging om in alle geledingen van het maatschappelijk leven een ‘tussentaal’ te spreken, en hij maalt er niet om dat deze taal slechts binnen bepaalde, beperkte, vertrouwelijke omstandigheden dienst kan doen. Een van de meest zichtbare gevolgen van deze nalatigheid en/of onkunde is dat de woorden van de ene landgenoot ondertiteld moeten worden opdat de andere hem zou begrijpen.
Niet alleen ‘de man in de straat’ wauwelt vaak een onbegrijpelijk taaltje; ook meerdere acteurs en zelfs presentatoren slaan er taalkundig met de pet naar. Ik ken het Taalcharter van de VRT, waarin staat dat in non-fictieprogramma’s “als norm de taal geldt die door taalgevoelige Vlamingen wordt gehanteerd wanneer zij hun taal bewust verzorgen. Die norm sluit grotendeels aan bij de algemene Nederlandse standaardtaal, maar laat ruimte voor Belgisch-Nederlandse inbreng op het gebied van uitspraak, woordkeus, zegswijzen en beeldspraak.”
Ik ondersteun deze norm. Maar ik ben ervan overtuigd dat elke gebruiker de begrippen taalgevoeligheid en taalbewustzijn anders invult, en dat de ene presentator een veel permissievere houding aanneemt ten opzichte van de taal dan de andere. Neem nu de sympathieke taalkluns Marcel Vanthilt die, oh ramp, het enige, intussen afgevoerde, taalspelprogramma Tien voor Taal mocht presenteren en, gezeten tussen zijn medekandidaten (‘wij zijn allemaal gelijk’) goedlachs de ene taalslordigheid na de andere uitbraakte…?
Bewuste taalverzorging vereist een kritische houding ten opzichte van het dagelijks taalgebruik. Het vereist een constante oplettendheid en een permanente bereidheid om bij te leren. Bewuste taalbeleving is fijn en tof, en hoeft allesbehalve belerend noch verlagend te zijn. Als de overheid en haar vertegenwoordigers, samen verantwoordelijk voor de orde in de maatschappij, nu eens begonnen met het goede, gedreven, talige voorbeeld te geven?