Tijdens een recent staatsbezoek aan Slovenië zei president Bush plechtig en met een ernst die alleen hem gegeven is, dat “hij blij was om in Slowakije te zijn”. Die lapsus zullen de twee miljoen Slovenen hem nooit vergeven. Het kraaknet glimmende ‘Oostenrijk zonder geraniums’ vindt dat het niets gemeen heeft met het ‘norse’ Slowakije en zeker ook niets met Slavonië (in het aangrenzende Kroatië). Het wil met die oostelijk gelegen, multi-etnische Balkan-gebieden zelfs liever niets te maken hebben. Slovenië slooft zich uit om schoon te zijn. En die zucht naar ‘kuisheid’ is zelfs tot de taal doorgedrongen. Het Sloveens kent amper schuttingwoorden, zodat Slovenen die willen vloeken, dat noodgedwongen in het Kroatisch of het Servisch moeten doen. En ja, de presidentiële vergissing van Bush was onvergeeflijk, maar toch ook weer niet geheel verwonderlijk. Ook vandaag heerst er, ook bij West-Europeanen, nog verwarring over de namen en de ligging van sommige Oost-Europese gebieden en landen, ook over die landen en regio’s waarvan de namen niét op elkaar lijken. Met de uitbreiding van de Europese Unie komt daar stilaan verandering in. En dat is prettig, ook voor het onlangs tot de Europese Unie toegetreden Slovenië zelf. Want de rennende kip die tot 1991 als “de noordelijkste deelrepubliek van Joegoslavië” door het leven ging, is nu beretrots op zijn onafhankelijkheid en hoge levensstandaard. Het ligt dan ook voor de economische hand dat de jonge staat zijn welvaart graag wil uitbreiden, en daarvoor een beroep doet op zijn eigen zeer diverse schoonheid. “Wij willen – westerse – toeristen aantrekken.”
Jeugdige overmoed
Noordwest-Slovenië in drie toeristische trefwoorden? Bled, Julische Alpen en Nationaal Park Triglav. Want in tegenstelling tot wat veel plaatselijk uitgedeelde brochures verkondigen, is de pracht van de natuur zonder meer de voornaamste trekpleister van deze streek. Geen enkele toerist zal het betreuren als hij geen tijd heeft voor het aanbevolen bijenmuseum, het als “niet te missen” aangekondigde kaasmuseum en zelfs het opgeklopte museum van het kasteel van Bled. Het kasteel is vooral mooi van een stille, naar groen en water ruikende afstand. Eenmaal op het drukke, oertoeristische burchtdomein, is het al valse folklore wat de klok slaat, een namaakmonnik in habijt incluis. De toeristische dienst van Slovenië lijdt in het algemeen – en dat is soms aandoenlijk, soms vervelend – nog aan jeugdige overmoed: er kan geen datum voorbijwaaien of er wordt een toeristisch verjaardagsevenement aan opgehangen; geen voorwerp of product, of het is een attractie waard. Wie de honderden toeristische folders van Slovenië naast elkaar legt, zal trouwens vaststellen dat het kiekje van één en dezelfde ‘happy family’ in opvallend veel brochures opdoemt. Het land is duidelijk trots op zijn identiteit, maar weet – misschien gelukkig maar – nog niet goed hoe die te verkopen.
Jammer is wel dat de toeristische dienst zich blindstaart op de zogenaamde waarden van het westen. Tijdens mijn bezoek maakte ik het meermaals mee dat de plaatselijke gids zich herhaaldelijk uitgebreid verontschuldigde voor “onvolkomenheden” in het landschap. Lag er prachtig eendenkroos op het water, dan klonk het: “Het spijt ons, we hebben dit niet gewild, niet tijdens uw bezoek, maar we kunnen het niet helpen, meestal is het water kraakhelder, aiaiai, misschien moeten we vragen het schoon te maken, wat denkt u?” Een andere keer passeerden we één enkel verwaarloosd huis op de weg van Ljubljana naar Bled. Meteen gaf de gids een omstandige uitleg: dat Slovenen altijd netjes zijn, dat dit huis een uitzondering is waarvoor ze zich unaniem schamen, dat ze er niets aan kunnen doen, dat het een erfeniskwestie is, dat als de familie tot een akkoord komt, alles er echt, heel echt, meteen weer schoon en net zal uitzien…
Roeien of je laten roeien
Al die verkrampte pogingen! Terwijl de natuur en ook de mensen zich helemaal als vanzelf verkopen. Westerse bezoekers kunnen er op een oprecht warm onthaal rekenen, en de natuur ligt voor ons dichtbij en is er werkelijk wondermooi. Neem nu het idyllische meer van Bled, die kilometerslange groenblauwe plas vol gletserwater dat zichzelf, jaar na jaar, dag na dag, ververst. Rond het meer is het zalig en rustig wandelen. En op het meer – en dat tekent de juiste aanpak van het beleid – mogen geen gemotoriseerde boten varen. Varen op het meer van Bled betekent dus roeien of je laten roeien; door een Sloveense gondelier die zijn pletna – een platbodem met Italiaanse charme – gezwind door weer en wind stuurt. Niet toevallig brengt Slovenië ijzersterke wedstrijdroeiers voort. In 2003 vond het WK roeien plaats op dit meer.
Het meer van Bled bood jarenlang uitzicht aan maarschalk Tito, die er een socialistisch paleis liet optrekken. Met wandschilderijen waarop gezonde boeren met bolle rode wangen prijken, en vrouwen met stevige heupen en geknoopte zakdoeken op het hoofd – klaar voor de strijd. Het paleis van Tito is vandaag een vijfsterrenhotel, met goed opgeleid en zelfverzekerd, zeer vriendelijk en hartelijk personeel. Wie in Vila Bled een suite boekt, slaapt vermoedelijk in een kamer waar Fidel Castro ook overnacht heeft, of de Ethiopische keizer Haile Selassie, of Nasser, de later vermoorde president van Egypte. Enkele pivo’s (bier), enkele glazen vino (Slovenië heeft uitstekende wijnen, zowel wit als rood), of een stevige druppel borovnicévee (zwartebessenjenever) brengen u, samen met het intacte interieur van de jaren vijftig, allicht in de sfeer van weleer.
Tito liet in de omliggende bergen overigens exotisch wild uitzetten (buffels, elanden…) om het wat later, samen met zijn gasten, te kunnen neerschieten.
Bled heeft ook nog andere politieke ideologieën over de vloer gehad: in de oorlog werd het toen al mondaine oord bezet door de nazi’s. Het eiland in het meer (Blesjki Otok) trekt buitenlandse én binnenlandse toeristen aan. Het is, net als de gondel, een mooie plek om te picknicken. En wie in één haal zo hard aan het klokkentouw van de vroegere pelgrimskerk trekt dat de klok drie keer luidt, zal lang en gelukkig leven.
Welke Julius?
De hoogste berg van Slovenië (2864 meter) mocht bij de onafhankelijkheid in 1991 meteen op de nationale vlag staan. Eerder al, in 1906, had de Triglav zijn naam aan het hem omringende nationale park geschonken. Zijn driehoekige top is hoogste van de Julische Alpen. Volgens sommige overmoedige plaatselijke gidsen heeft dit deel van de bergketen niets met Julius Caesar te maken, maar alles met ene wetenschapper Julius Kugy. Deze Kugy raakte pakweg 150 jaar geleden zo sterk in de ban van de noordelijke Sloveense bergen, dat hij besloot er zijn wetenschappelijke leven aan te wijden: de bergen verkennen, onderzoeken en hun geografische, geologische en biologische gegevens op papier zetten.
Een bezoek aan het veelzijdige Triglav Nationaal Park mét groot informatiecentrum houdt dus vrijwel zeker bergen en valleien in, plus een ontdekking van een waterval, een bron, een grot, een edelweiss. En keer op keer, bij elke tocht die je over de keurig aangelegde en zorgvuldig bewegwijzerde paden maakt, volgt er wel een onverwachte confrontatie. Is het niet met een besneeuwde bergtop, dan met een lynx, een gems, een meer, een nest arenden of een schans. Want net boven het Nationaal Park ligt Kranjska Gora, hét wintersportcentrum van Slovenië.
Aan ijs, sneeuw en water is er in Slovenië geen gebrek. Amper 7 procent van de oppervlakte van het nog jonge land is bebouwd. Tussen alle lariksen en beuken trekt één weg de aandacht: de smaragdgroene rivier Sava, die door het landschap kronkelt. Heerlijk grillig, en in sterk contrast met de brave romantiek van het meer van Bled. In het natuurgebied zijn waar nodig loopbruggen aangelegd die je naar prachtige afgelegen en volstrekt ongerepte plekken leiden. In moerasachtige gebieden zijn soms vlonders geschikt, en her en der vertellen plakkaten welke fauna en flora u kunt bewonderen, of waar de vogels en vissen die u kunt zien, vandaan komen. Wie van al dat stappen – of fietsen – moe geworden is, hoeft niet lang naar een bank te zoeken. De discrete infrastructuur is zonder meer perfect: er staan zelfs banken langs de paden.
Hongerige magen hoeven in Slovenië niets te vrezen: ze komen smakelijk aan hun trekken. De keuken van het land heeft zowel Hongaarse als Italiaanse kenmerken. En dus kun je er risotto en gnocchi eten, maar ook goulash en jota, een dikke zure soep, en zganéi, boekweitgrutten. Bestel je prsut, dan krijg je dunne plakken prosciutto (ham) met brood, zoute zwarte olijven en een glas rode wijn.
Het verder weinig boeiende stadje Kobarid (hier werd in de Eerste Wereldoorlog de zwaarste strijd in de bergen geleverd, er is een interessant oorlogsmuseum) staat vandaag bekend als de lekkerste stad van het land. Dat zegt niet alleen de gids, maar wordt ook met grote stelligheid beweerd door de honderden Italianen die dagelijks de grens oversteken om aan te schuiven aan een van de tafels van de stad. Ze smullen er voor een habbekrats van een verse kreeft, gebakken wilde eend of zeebaars in een korstje van zout. n
INFO De toeristische dienst van Slovenië heeft zorgvuldige wandel-en trekroutes uitgestippeld. Er is logement in alle formules en prijsklassen: van goed uitgeruste campings tot meersterrenhotels. Meer informatie hierover bij de Slovenia Tourist Board, www.slovenia-tourism.si, 00386-1/589.18.40.
Triglav National Park: www.tnp.si. Triglav National Park Information Center 00386-4/589.10.35. Ook: www.julijske-alpe.com en www.julian-alps.com.
Hotel Vila Bled: www.vila-bled.com. Bled Tourist Board: www.bled.si