921469019Jeanne Devos komt uit het Brabantse Kortenaken, maar woont en werkt intussen al meer dan veertig jaar in India, waar ze onder meer The National Domestic Workers Movement oprichtte, een beweging die ijvert voor de rechten van dienstmeisjes. ‘Vrouwen en kinderen ‘onafhankelijk’ maken, dát is mijn roeping. But come to Mumbai en zie waar ik mee bezig ben.’ Een bezoek aan sister Jeanne, die volgende vrijdag misschien de Nobelprijs voor de vrede wint.

In Mumbai, dat tot 1996 de koloniale naam Bombay droeg (van het Portugese Bom Bahia, goede baai), begrijpen ze er niets van. Van ‘s morgens tot ‘s avonds vallen er dikke waterstralen uit de lucht, die zo vol smog zit dat de druppels, waar ze ook belanden, stoffige, zwarte striemen achterlaten. Gewoonlijk trekt de moesson zich begin september terug, maar dit jaar lijkt hij de miljoenenbevolking van Mumbai geen rust te gunnen. De schrik zit er bij iedereen goed in. Want sinds 26 juli van dit jaar is the twentysixth geen gewoon getal meer. Zesentwintig, dat is het cijfer waarachter een zondvloed schuilgaat: minstens duizend doden, honderdduizenden daklozen en miljoenen dollars schade. Het is de datum die ervoor gezorgd heeft dat vandaag niemand nog rustig kan blijven. En dus wordt er mobiel van noord naar zuid gebeld en van oost naar west. Dat het, net zoals die 26ste juli, in de hele stad en dus niet plaatselijk schijnt te regenen maakt de ongerustheid er alleen maar groter op.

“Mijn auto stond tot aan het dak onder water”, zegt de taxichauffeur die me, met een oude Mitsubishi zonder ruitenwissers en een vochtige achterbank, naar het kantoor van The National Domestic Movement brengt. “Ik heb hem een maand moeten laten drogen. Het heeft me handenvol geld gekost. Aan vervangingsstukken. En aan loon, want zonder auto geen inkomen.”

Klagen doet deze taxichauffeur niet. Hij is blij dat hij zijn wagen weer aan de praat heeft gekregen. Hij heeft buren die een kind hebben verloren. En de vrouw van zijn broer was twee dagen vermist. Toen vonden ze haar in een opvangcentrum waar minstens evenveel ratten als mensen waren ondergebracht. Er dreven ook ratten door de straten, samen met koeien en andere opgezwollen lijven waarvan de poten in de lucht staken. Hij zegt dat de stad stonk. Maar dat de mensen elkaar goed hebben geholpen. Dat de overheid massaal Dettol, een snel, bacteriëndodend chemisch middel, heeft uitgedeeld zodat er gekookt kon worden. Dat er voor elkaar gekookt werd. Dat vier slachtoffers van de overstroming een week in zijn huis hebben gelogeerd omdat dat van hen volledig weg was gespoeld. Dat wij in Europa beslist veel over de overstromingen van Mumbai zullen hebben gehoord, zegt hij. “Ach mijnheer”, zwijg ik, “het spijt me, maar na de regen heeft ook New Orleans jullie van de kaart geveegd.”

Om van het hotel naar het kantoor annex de ‘residentie’ van Jeanne Devos te gaan, moeten we door Dharavi, dé grootste sloppenwijk van Azië, volgens sommige bronnen van heel de wereld. Wat er ook van zij: Dharavi is één krioelend mensennest van 200 hectare groot, volgestouwd met kartonnen, golfplaten, metalen en plastic krotten die twijfelachtig op elkaar gestapeld zijn, soms tot vijf verdiepingen hoog. In een krot van enkele vierkante meters wonen gemiddeld vijftien mensen: ze slapen op elkaar en beurtelings. Het bevolkingsaantal van Mumbai varieert al naargelang van het naslagwerk of de statistieken die je consulteert, niemand ligt er wakker van: tussen twaalf en zestien miljoen leeft maar vier miljoen verschil.

We moeten ook door D’Mello Road, een overdrukke straat waar auto’s, vrachtwagens en gemotoriseerde riksja’s de hele dag door slechts stapvoets vooruitkomen, omdat ze met veel te veel zijn, omdat er roze geschilderde, heilige koeien door het verkeer paraderen, omdat vrouwen en kinderen met bedelende handen tussen de auto’s laveren, omdat de bewoners van de straat zich op de stoep en de weg staan te wassen, een kruik vuil water over dat blote lichaam, omdat ze, op de weg, hun haren laten knippen of er naar de tandarts (een stoel en een tang) gaan.

D’Mello Road is de tientallen kilometerslange, Indiase invulling van onze ‘lintbebouwing’. Op de stoep, voor de bakstenen huizen, zijn honderdduizenden bewoners min of meer definitief neergestreken. Ze hebben er hun tentje van plastic zakken opgezet, en er hun deken of krant gespreid. Kroostrijke families van drie generaties wonen er onder één stukje zeil dat nog smaller is dan de tentjes die arbeiders van de waterwerken in onze steden wel eens opslaan om er een gat mee te bedekken. De stoep is bezaaid met zelfgemaakte houten en juten bedden. Op nog geen 10 centimeter vanwaar kinderen en volwassenen liggen te slapen rijdt dag en nacht het lawaaierige, toeterende en stinkende verkeer voorbij.

“Ik weet niet wanneer ik precies beseft heb dat ik naar India wilde. Het is alsof ik het altijd gewild heb. Het land maakte mij nieuwsgierig. Ik werd aangetrokken door die veelheid van godsdiensten en culturen, door de mystiek, en natuurlijk ook door het wapen van de radicale geweldloosheid van Mahatma Ghandi, de grootste bevrijdingsdenker aller tijden. Toen er in 1963 een missie vanuit België vertrok, was ik dan ook de eerste om me aan te bieden om mee te gaan. Ik heb me die beslissing nog geen moment beklaagd. En dan niet omdat het leven voor mij hier gemakkelijk zou zijn. Dat is het niet, toch niet louter objectief gesproken.

“Op mijn leeftijd – ik ben zeventig – zou ik in België een veel rustiger leven kunnen leiden. Maar dat wil ik niet. Ik werk dag in dag uit, ik heb dat nodig. Help me er trouwens aan te denken dat ik zo dadelijk mijn e-mail ophaal. Daar heb ik gisteren geen tijd voor gehad, het was erg druk op het kantoor. En herinner me eraan dat ik de affiches van onze nieuwe campagne download. Je moet ze zien, ze zijn erg goed. Het is niet gemakkelijk om een trieste boodschap op een positieve manier te brengen. Mensen horen niet graag eenzijdig negatieve verhalen horen. Je moet ze, hoe hard de waarheid ook is, altijd naar het licht in de donkerte wijzen.

“Ach, stel je toch eens voor dat ik mijn tijd en energie aan de problematiek van het brugpensioen in plaats van aan misbruikte en verschopte dienstmeisjes zou besteden! Ik heb nog zoveel te doen. Kijk, hier op dit prikbord hangen enkele doelstellingen die we voor ogen houden. ‘Publish newsletters with contributions from children in domestic work’, bijvoorbeeld, en ‘keep pressuring the government for legislation’. Dat is hoofdzaak. Wij moeten de regering constant en systematisch onder druk zetten om een wetgeving op poten te zetten. Het is een schande, maar totnogtoe is huishoudelijk werk in India nog niet als arbeid erkend in de arbeiderswetgeving. Al die meisjes en vrouwen die als huishoudhulp werken, hebben geen wettelijke en ook geen financieel-economische rechten. Ze werken soms zeven dagen per week, hebben geen maximum aantal werkuren, ontvangen geen minimumloon. In veel gevallen durven en kunnen ze het zich zelfs niet permitteren om het werk er even bij neer te leggen, zelfs niet als ze doodziek zijn. Van een ziekteverzekering of een pensioenregeling hebben ze, dat spreekt, nog nooit gehoord.”

“De jongste jaren heeft iedereen het maar over de economische potentie van dit land, of over de stad Mumbai, die aardig op weg is een tweede Shanghai te worden. Het klopt dat de upperclass met rasse schreden groeit en dat het land vol kunde, kennis en ambitie zit. Maar je mag niet vergeten dat er ook geen land is met zo’n enorme underclass als hier: ongeveer 60 procent van de bevolking leeft onder de armoedegrens. En vrouwen maken daar, zoals in haast elk ontwikkelingsland, de meest gediscrimineerde groep van uit.

“Het kastensysteem mag dan officieel zijn afgeschaft; meisjes en vrouwen die van de lagere kasten komen, worden dubbel gediscrimineerd. Wist je dat 99 procent van de abortussen uitgevoerd wordt op vrouwelijke foetussen? Dat is pijnlijk logisch als je weet dat een meisje per definitie inhoudt dat het gezin later een bruidsschat zal moeten betalen. Veel ouders kunnen die last niet dragen. Als er dan toch meisjes geboren worden, krijgen ze, alweer systematisch, amper onderwijs. Naar hun gezondheid wordt nauwelijks omgekeken en met hun maatschappelijke ontplooiing is al zeker niemand bezig. Vergeet ook niet dat de economische druk op deze gezinnen zo groot is dat elke mond die gevoed moet worden bijkomende zorgen betekent. En dus worden er nogal wat meisjes van het platteland ‘verkocht’ aan mensen uit de stad. Gezinnen van de middenklasse die zeggen dat ze het kind adopteren en een toekomst zullen bieden en die, zodra het meisje bij hen inwoont, duidelijk maken dat die toekomst niets anders inhoudt dan afwassen en poetsen en koken en schrobben en stoffen en wassen.

“In Mumbai alleen al wordt het aantal dienstmeisjes op meer dan 80.000 geschat; een kleine 20.000 daarvan is jonger dan twaalf jaar. Sommige wonen bij hun werkgevers, andere gaan ‘s avonds terug naar de sloppenwijk. De werkgevers behandelen die meisjes heus niet zoals ze hun eigen kinderen behandelen. Velen worden misbruikt, psychisch, lichamelijk en natuurlijk ook seksueel. Aids heeft de zaak op dit vlak alleen nog maar erger gemaakt. Sommige families kopen voor een honderdtal roepie een meisje dat hiv-negatief is en dat ze vervolgens naar hartelust door alle mannen van hun families ‘veilig’ laten misbruiken.

“In 1985 zijn we met de Domestic Workers Movement begonnen, die zich aanvankelijk alleen op vrouwen richtte. Vandaag werken wij voor en met meisjes en vrouwen; onze beweging heeft achttien kantoren in evenveel staten van India en wij werken in maar liefst 28 talen. We delen nieuwsbrieven uit. Trommelen overal dienstmeisjes en -meiden op. Proberen zoveel mogelijk mensen te bereiken en hen op hun rechten en waardigheid te wijzen. Ons netwerk is nationaal en internationaal goed vertakt. Wij werken nauw samen met de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties, met internationale arbeidersorganisaties, met bewegingen die opkomen tegen de slavernij. Met de universiteit van Leuven (waarvan Jeanne Devos in 2000 de titel van doctor honoris causa ontving, MVDS) is de verbondenheid erg groot.

“Niet iedereen is blij met onze wijdvertakte Movement of Domestic Workers. Voor bepaalde regeringsleden van India ben ik een persona non grata. Maar dat is dan maar zo. Ik lig er niet wakker van. Er is maar één zaak waar ik wakker van lig en dat zijn de kinderen. Hier, in Mumbai, hebben we 35 groepen van kindslaven die een keer per week samenkomen om elkaar te ondersteunen. Je kunt je de eenzaamheid van zulke dienstmeisje niet voorstellen. Tussen de tien en veertien jaar en nooit of nooit mogen spelen of zich ontspannen. Niemand om mee te lachen of te huilen. Geen enkel sociaal contact. Voor al hun behoeften zijn ze volledig afhankelijk van hun werkgever. Ze kunnen niet lezen of schrijven en zijn dus ook op dat vlak van de wereld afgesneden.

In het begin praten de kinderen niet. Je moet contact zoeken. In die stilte bouwt zich een band op. Als ze die band voelen, beginnen ze te spreken. Over hoe madame het hete strijkijzer op hun arm neer heeft gezet. Hoe diezelfde madame aan het fornuis kwam staan en met volle kracht een vork in hun hand heeft gepland. Hoe ze naast de vuilnisbak moeten slapen, tussen de kakkerlakken. Hoe ze soms geen eten of drinken krijgen, omdat ze een bepaalde taak niet goed genoeg volbracht hebben. Deze week nog spraken we een meisje dat van haar werkgever geen eten en drinken meer kreeg totdat ze de weggerende hond weer binnenhaalde. Maar de hond kwam niet terug, ook niet na vier dagen.

“Ik schaam me herhaaldelijk voor het menszijn. Ik heb al veel gezien. Maar ik houd me vast aan het geloof dat als het kwade in ieder van ons zit dat ook voor het goede moet gelden. Maar ouders met kinderen die een ander kind folteren, daar kan ik, zelfs na al die jaren, nog altijd niet bij.

“De gruwelijkste confrontatie met het slechtste van de mens hebben we een paar jaar geleden meegemaakt. Hier. Neem deze foto’s maar door, maar wees voorbereid op beelden die nooit meer van je netvlies geraken. Het zijn foto’s van een meisje dat bij twee dokters in dienst was. Het meisje staat van top tot teen vol mensenbeten. De twee dokters, ja, hebben haar op alle plekken van haar lichaam, van haar wangen tot haar benen, borsten, armen, billen, honderden keren gebeten, tot het bloed eruit droop. Als je zo’n meisje ziet, gaat er zoveel door je hoofd dat je niet meer weet wat je denkt. Wij hebben het meisje in huis gehaald. Na enkele dagen kwam ze al een beetje bij. Dat is deugddoend. Te zien hoe een rustige en vreedzame omgeving een kind, zelfs als haar volledige lichaam en geest uit littekens bestaat, weer energie en moed en doorzettingsvermogen kan geven. Tegen het echtpaar hebben wij een rechtspraak aangespannen en ze zitten nu in de gevangenis. Nu en dan winnen we. Maar heel vaak verliezen we. Dat is zeer frustrerend en heel jammer, maar het zou nog erger zijn als wij ons daardoor zouden laten afschrikken. Die kinderen zijn onze bestaansreden.”

Ik kan me niet tevreden stellen met het verzorgen van de armsten der armen. Ik moet naar oplossingen kunnen zoeken, aan het verwrongen systeem kunnen morrelen, de overheid kunnen confronteren met de georganiseerde onderdrukking van de vrouw. Wie mij dus de Vlaamse moeder Teresa noemt, maakt een vergelijking die niet opgaat. Ik heb moeder Teresa goed gekend, ik heb veel eerbied voor haar, en voor de manier waarop ze consequent haar weg van ‘de verzorgende’ aflegde. We hebben elkaar vaak ontmoet. Allebei hebben we ons aan de armsten van de armen gewijd. Maar de aanpak was en is totaal verschillend. Moeder Teresa vertrok van de stervenden die ze zo waardig mogelijk naar hun dood begeleidde. Dat was haar weg. Ik kan dat niet; als ik een stervende help, vraag ik me op datzelfde moment af hoe ik de zaak moet aanpakken om te voorkomen dat er nog iemand aan dezelfde oorzaak sterft.

“Moeder Teresa oordeelde niet. Ze wou het lot van de mensen helpen dragen maar wenste het niet te veranderen. Ik ben een totaal ander mens en wil vanuit de persoon die ik ben consequent zijn: als ik onrechtvaardigheid zie, wil ik het slachtoffer helpen, maar ook en vooral de wortel van dat kwaad aanpakken. Die is niet altijd zichtbaar. Bij de dienstmeisjes spelen, naast de traditionele onderdrukking van de vrouw, ook verwrongen internationale en economische krachten mee. De vlucht uit het platteland kan maar op één manier tegen worden gehouden: door de landbouw aantrekkelijk te maken en door bijvoorbeeld eerlijke handel te waarborgen.

“Op dit moment is het Amerikaanse katoen, dat zwaar gesubsidieerd wordt, nog altijd goedkoper dan het Indiase. Kun je je dat voorstellen? En verbaast het terrorisme je dan? Mij niet. Het terrorisme van vandaag is het gevolg van eeuwenlange, systematische onderdrukking en vernedering. Ik denk zelfs dat je de rooftochten in New Orleans in eenzelfde kader mag plaatsen. In het Westen, en zeker in de VS, heersen een verregaand individualisme en een gebrek aan solidariteit. Plus: de plunderingen zijn een uitvloeisel van een groep mensen waarnaar niet geluisterd wordt. Negeren is vernederen.”

“Ik ben een fervente pleitbezorgster van de rechten van de vrouw. Mijn werk is vanuit de keuze voor vrouwen begonnen, dus ja, noem mij een feministische non. En ik zeg het niet graag, en het doet mij enorm pijn, maar je hebt gelijk: de gemeenste vormen van misbruik die wij tegenkomen, worden bijna altijd door de vrouw uitgeoefend. Het moet de frustratie zijn. Het klassieke verhaal van het baasje dat de hond slaat en de hond die het kind bijt. Maar als vrouwen samenwerken, ontstaat er een enorme kracht en rijkdom.

“Ik kan me opwinden over de houding van de kerk ten opzichte van onze sekse. Voor mij is het christendom nog altijd zeer verrijkend, en ik put nergens zoveel kracht uit als uit het evangelie dat zegt dat wij de mensen ‘vrij moeten maken’. Maar in die kerk waar ik de voordelen van zie, ervaar ik ook gebreken. De kerk gaat aan een van de grootste uitdagingen van onze tijd voorbij. In plaats van de vrouw uit te sluiten, zou zij haar sleutelfuncties moeten geven. Het hele, op rituelen gerichte priesterschap zou in een nieuw, werelds kleedje gestoken moeten worden. Weg met die afstand, maak deel uit van de wereld.

“Er heerst een onvermogen om dicht bij de mensen te staan. Ach, als ik niet met mijn dienstmeisjes bezig zou moeten zijn zou ik daar misschien mijn schouders onder zetten. Door vrouwen uit te sluiten, mist de kerk minstens de helft van de wereld en dus van haar kansen. Kijk om je heen. Je ziet toch dat vrouwen, waar je ook gaat, veel dichter bij het leven staan. De laatste twee winnaars van de Nobelprijs voor de vrede (Shirin Ebadi, de Iraanse advocate, en Wangari Maathai, de Keniaanse groenactiviste, MVDS) waren winnaressen. En het is geen toeval dat de Zwitserse etnologe dr. Ruth Vermont-Mangold, die vanuit haar mandaat als Europees parlementslid diverse vluchtelingenkampen en oorlogsgebieden heeft bezocht, op het idee gekomen is om 1.000 vrouwen die over heel de wereld aan de echte basis van het leven werkzaam zijn gezamenlijk voor te dragen voor de Nobelprijs voor de vrede 2005. Vrouwen vullen elkaar aan, ze zijn veel minder hiërarchisch dan mannen.”

“Wijsheid komt met de jaren, en hier, in India, heb ik veel geleerd. Ik ben begonnen met voor doven te werken. Doven lezen een gezicht volkomen anders dan horenden. Ze lieten mij niet toe komedie te spelen. Als ik met een gezicht vol heimwee voor de klas stond, kon ik niet aan een uitleg ontsnappen. Ze zíén dat er iets scheelt en ze zijn pas tevreden als je uitlegt wat eraan schort. Door hen ben ik opener geworden, ze hebben het vernis van mijn bestaan gekrabd.

“Hetzelfde geldt voor de godsdiensten die hier met elkaar verweven zijn. Ik zit tussen hindoes, moslims, katholieken, boeddhisten, aanhangers van Krishna en noem maar op. Het heeft geen zin om, te midden van dat pluralisme, vol te houden dat jouw God de enige is. Omgeven door de essentie van het leven verlies je al snel je westerse betweterigheid. Maar ik heb het ook gedaan hoor, in de jaren zestig. Kinderen gedoopt en dus bekeerd, omdat ik er rotsvast van overtuigd was dat dat het beste voor hen was. Ook al stierf dat kind een dag later. Ik wist het zeker: omdat het gedoopt was, zou het een beter volgend leven krijgen. Nu heb ik spijt dat ik me daar een paar jaar mee bezig heb gehouden, maar ik ben dan weer dankbaar voor de groei die ik heb meegemaakt: het beste voor een stervend kind is dat het niet sterft.

“Ik ben ook jarenlang geconditioneerd door de publieke opinie, die er, nu nog, van overtuigd is dat een kind dat huisarbeid verricht in ruil voor kost en inwoning beter af is dan een kind dat op het platteland honger lijdt. Het is een volstrekt verkeerde gedachtegang! Kinderarbeid is per definitie onrechtvaardig. Punt uit. Ook als je belooft het kind goed te behandelen. Honderden voorbeelden kan ik geven van werkgevers die zeggen ‘dat ze hen dankbaar moesten zijn, want dat zij het meisje een dak boven het hoofd bieden en eten geven’. De restjes weliswaar.

Een kind, en dan zeker die kinderen jonger dan veertien, moet kunnen spelen. Naar school kunnen. Bij leeftijdsgenoten kunnen zijn. Dat is ook ons uitgangspunt: wij zijn tegen kinderarbeid en wij zetten ons ervoor in om kinderen uit de huizen naar scholen te halen. Voor dat schoolgeld zijn we constant op zoek naar fondsen. Dat is niet simpel: wij werken bijvoorbeeld totaal anders dan Foster Parents, dat ik al in heel wat scholen aan het werk heb gezien. Die vereniging pakt de zaak ‘schoolmatig’ aan: ze geeft haar Indiase vertegenwoordigers 100 roepie per kind dat ze aanbrengen. Die vertegenwoordiger, die natuurlijk niet dom is, stapt naar grote scholen en gaat er voor hele klassen uitleggen wat Foster Parents nu precies doet. Na het exposé vraagt hij wie van die leerlingen graag een studiebeurs wil. Iedereen natuurlijk. Maar aan de armsten van de armen, aan zij die echt een school nodig hebben, gaat alles voor de zoveelste keer voorbij.

“Vorig jaar hebben we vijfduizend kinderen uit de slavernij gered. Dat is veel. En ook weinig. Maar die kinderen gaan nu tenminste naar school. Ze hebben hun waardigheid gevonden en ze hebben zicht op iets dat op een toekomst lijkt. Plus, en dat is heel belangrijk, ze zijn een drijvende kracht van onze beweging. Want al deze misbruikte dienstmeisjes, kinderen en vrouwen, nemen zelf het initiatief over. Ze hebben ervaren dat hun anonimiteit doorbroken kan worden, ze weten dat ze ook rechten hebben en dat ze die rechten kunnen doen gelden. Ze gaan nu zelf actief op zoek naar lotgenoten, die ze dan weer verder proberen te helpen.

“Deze week nog is een groepje kinderen hier samengekomen. De moeder van een van hen was door haar man bont en blauw geslagen. Wel, dat groepje kinderen is samen naar die man gestapt. Ze hebben hem op de rooster gelegd. Hem gevraagd waarom hij dat gedaan had. En daarna hebben ze hem een verklaring laten ondertekenen. Dat ze, als hij in een volgende dronken bui hetzelfde zou doen, met hem naar politie zouden stappen. Zo’n verwezenlijking vind ik een grote overwinning, ja. Het zijn die op het eerste gezicht kleine acties die de dynamiek van onze beweging weergeven. Wij zijn geen vereniging die je in een organigram kunt gieten. Wij zijn een golf die je overal in dit land een beetje voelt.”

© 2005 De Persgroep Publishing