
LUISTERBOEK, VOORGELEZEN DOOR ANNEMIE GILS
MEER INFO OVER DIT AUDIOBOEK:
Uitgeverij: AtlasContact
Verschenen: 2021-11-08
Lengte: 9U 9M
ISBN: 9789045045849
Verkrijgbaar:
https://www.storytel.com/nl/nl/books/minjan-mijn-orthodox-joodse-ontmoetingen-na-mazzel-tov-1402003
https://www.nextory.nl/boek/minjan-mijn-orthodox-joodse-ontmoetingen-na-mazzel-tov-11495039/
https://www.luisterrijk.nl/luisterboek/9789045045849/minjan
In Minjan vertelt Margot Vanderstraeten over haar talloze nieuwe ontmoetingen die zij opdeed na het verschijnen van haar boek Mazzel tov binnen de orthodox-Joodse gemeenschap. Zo is er chef-kok Mosje van het beroemde Hoffy’s in Antwerpen, die iedereen die daarom vraagt graag uitleg geeft over Joods-culinaire tradities en het chassidische leven; er is fotograaf Dan die met zijn scherpe, humorvolle blik als enige de chassidische gemeenschap van binnenuit mag fotograferen; er is Esther, de eigenzinnige, eveneens chassidische mame die de noodzaak van taboes verdedigt en met Margot redetwist over de ultraorthodoxe opvoeding en scholing.
In Minjan is Margot Vanderstraeten op haar best: nu eens ernstig, dan weer lichtvoetig tot ironisch maar altijd met oprechte interesse zoekt zij, op haar eigen niet-godsdienstige manier, verbinding met buren die nabij een zo ander leven leiden.
…
In de foyer kwam ze recht op me af. Ze droeg een auberginekleurige, enkellange rok die als een losse koker om haar benen zat en zachtjes ruiste als ze zich verplaatste. Zelfs op haar lichtbruine mocassins was ze klein. Haar beenkleurige panty’s vertoonden een verticale naad op de kuit.
Dat ze Esther Apfelbaum heette. Dat meneer Markovitz een slimme man moest zijn. En of ze me even onder vier ogen kon spreken.
Er was nog maar één tafeltje vrij, het stond verstopt in een hoekje en lag met tijdschriften bezaaid.
‘Wat wilt u drinken?’ vroeg ik haar.
‘Ik zal voor u een drankje halen. U hebt dat verdiend. Gaat u alstublieft zitten,’ stelde zij voor.
‘Nee hoor, ik kreeg bonnetjes van de organisatie. Die maak ik graag op,’ zei ik. En dat het me deugd deed om even te staan. ‘Ik heb te lang op een ongemakkelijke stoel gezeten.’
Ze knikte weer. ‘Dank u. Graag een thee, alstublieft. Het maakt niet uit welke. Groene, gele, oranje, zwarte. Geen melk. Met citroen als het kan en als het niet kan het liefst ook.’
Zonder naar hun covers of inhoud te kijken schikte ze de tijdschriften tot een berg. Het bovenste exemplaar draaide ze met de achterkant naar boven: een advertentie van een Frans automerk lonkte. Ze zette haar handtas boven op het nieuwe vijfdeurenmodel, haakte mijn handtas van mijn stoelleuning en plaatste ze naast die van haar, binnen haar blikveld.
Na een lezing drink ik graag een Westmalle tripel. Dat bier sust op een milde, slome manier mijn adrenaline. In het bijzijn van deze chassidische vrouw flitste het door mijn hoofd dat ik dat ritueel dit keer maar beter kon overslaan en een frisdrank moest bestellen, of een thee, net zoals zij.
Ik zette de thee voor haar neer, en schoof een viltje onder mijn Westmalle. Ze pakte haar kop en schoteltje weer op en repte zich naar de bar. Even later kwam ze terug. Met een theeglas. En met hetzelfde earlgreyzakje. Hetzelfde koekje in een zilveren verpakking. Misschien zelfs hetzelfde schijfje citroen. ‘Porselein is poreus. En poreuze recipiënten kunnen voor ons niet.’
Mijn ogen en mond moeten haar als een vraagteken hebben aangestaard.
‘In de poriën van porselein kunnen resten van vleesbouillon kruipen. Of van melk. De Joodse wet gebiedt ons melk en vlees te scheiden. Dus wij kunnen geen thee uit porseleinen koppen drinken. Omdat we dan, zonder dat we ons daarvan bewust zijn, misschien restjes van vlees of melk drinken die opgelost zijn in het theewater.’
Ik had tijdens deze zondagmiddaglezing net een passage over omslachtige spijswetten voorgelezen. Van deze theeregel hoorde ik voor het eerst.
‘Glas is niet of veel minder poreus dan porselein,’ ging ze verder. ‘Maar mijn vader, die van plan is om honderd te worden, weigert zelfs uit pyrexglas te eten of te drinken. Hij vertrouwt dat moderne materiaal niet. Hij wil alleen eten en drinken uit glas van voor de oorlog, om het met enige overdrijving te stellen. Maar eigenlijk is dat geen overdrijving. Mijn vader zal nooit een drankje of een hapje aanvaarden van mensen die hij niet kent. Ook niet van orthodoxe Joden die hem daartoe uitnodigen maar van wie hij niet weet hoe nauw ze de Joodse wetten nemen. Hij zal het aangeboden eten of drinken laten staan, niet eens aanraken. Van iemand die hij niet kent, vertrouwt hij de keukens en de aankopen niet, hij weet niet in welke mate ze de spijswetten au sérieux nemen. Zo streng als mijn vader ben ik niet, anders zou ik hier niet zitten. Dit pyrexglas’ – ze tikt ertegen – ‘dat minuscule poriën heeft, is voor mij absoluut goed genoeg.’
We spraken over Joodse scholen.
Ze kwam terug op een aantal uitspraken die ik in het gesprek met de moderatrice had gedaan en die haar, hoewel ze dat zo niet naar voren bracht, leken dwars te zitten.
Bij het religieus onderwijs van bepaalde chassidische privéscholen had ik mijn bedenkingen en bekommernissen geformuleerd. Ik had gezegd dat ik vond dat elk kind recht heeft op een regulier, profaan pedagogisch programma. Recht op wetenschap. Recht op alle waar- en onwaarheden die niet goddelijk zijn. Recht op een leven naast de Heer. Voor mij waren dat mensenrechten, zoiets had ik geopperd.
‘Ik ben het product van dat onderwijs dat u zo op de korrel neemt. Mijn kinderen zijn naar zo’n private, niet-gesubsidieerde school geweest. Mijn kleinkinderen zitten er op dit moment. Wij leven zoals we willen leven en we doen niemand kwaad. Sinds wanneer is dat fout?’
‘Zoals ik op het podium heb toegelicht: er is meer dan God in de wereld. Ik vind dat álle kinderen dat horen te weten. Zodat ze vervolgens zelf kunnen kiezen waarin ze geloven.’
‘Denkt u dat het onderwijs van modern-orthodoxe kinderen beter is, dat het betere kinderen aflevert? Of dat uw eigen scholen beter zijn?’
Haar gebaren waren kalm. Ze moest inderdaad rond de zestig zijn en had, mede door haar leeftijd, een aplomb om u tegen te zeggen. Ik hoefde niet bang te zijn haar te kwetsen. Ze kon overduidelijk tegen een stootje en liet dat van meet af aan merken. Haar jasje was geen echte Missoni.
‘Modern-orthodoxe Joodse scholen,’ antwoordde ik, ‘hebben volgens mij een soort evenwicht gevonden tussen de moderne en de traditionele wereld. Al hellen ook zij voor mij al te zeer over naar de religieuze kant. Ook in hun scholen wordt er, uit respect voor de godsdienst, van alles en nog wat gecensureerd. Ook zij cultiveren bepaalde taboes. Leerlingen krijgen geen seksuele voorlichting, of toch geen degelijke of uitgebreide. Over het bestaan van voorbehoedsmiddelen, over homoseksualiteit, transgenders, zelfs over erotiek wordt niet gesproken.’
‘Moet dat dan?’
Ik nam een flinke slok van mijn goudblonde Westmalle en likte het romige schuim van mijn lippen.
‘De modern-orthodoxe scholen serveren alle reguliere profane vakken,’ ging ik verder. ‘Het Joodse religieuze programma bestaat er náást het officiële programma. Het wordt er niet “in de plaats ván” aangeboden, zoals in de scholen waarnaar u verwijst. Je leert in gematigd orthodoxe scholen zowel over Adam en Eva als over de evolutietheorie.’
‘God heeft de wereld geschapen,’antwoordde zij.
‘Hoelang bestaat deze wereld volgens u?’
‘Een paar millennia.’
‘Niet langer?’
‘Waar wilt u naartoe?’
‘Waar u me naartoe stuurt. Naar de talrijke botten van dinosaurussen die zijn opgegraven. De wereld bestaat veel langer dan een paar duizend jaar. De botten bewijzen dat.’
‘Wie zegt dat de botten niet bewijzen dat God ze daar heeft begraven op de dag dat hij de wereld schiep?’
We zwegen. Ik kon niet geloven dat ze geloofde wat ze suggereerde.
‘Kinderen mogen niet van meet af aan beperkt worden. Dát bedoel ik vooral,’ zei ik, als overbodige verduidelijking. Ik wilde niet dat dit gesprek zo snel afgelopen zou zijn.
‘U denkt: hoe meer visies je aan een kind geeft, hoe minder je het beperkt,’ zei zij, samenvattend, concluderend haast.
‘Ik denk wel dat je moet doseren, natuurlijk.’
‘Onze kinderen leiden een beschermd leven binnen onze groep en binnen onze scholen.’
‘Dat weet ik. En zo’n bescherming heeft zeker een mooie kant, dat zal ik niet ontkennen. Maar ze is ook verstikkend. En ze is moreel onjuist. Je sluit kinderen af van indrukken en inzichten waarop ze recht hebben.’
‘Wie weet zo goed waar onze kinderen recht op hebben? Wisten uw leraren dat? Zijn al die verhalen over misbruik in katholieke internaten zo mooi dat je je kinderen er graag naartoe zou sturen? Het welzijn van onze kinderen is ons hoogste goed. We willen hun een mooie, onschuldige opvoeding geven.’
Ik begon me te ergeren aan haar hardleersheid en haar pasklare antwoorden.
‘Ik mag er niet aan denken dat onze kinderen in een wereld zonder taboes zouden moeten opgroeien of leven,’ vervolgde ze. ‘Ook later niet, als ze volwassen zijn. Stel je voor dat we allemaal blootgesteld zouden worden aan alle verleidingen van de moderne wereld. Hoe zouden we goede mensen kunnen zijn, als we constant door futiliteiten worden afgeleid. Wij eren taboes. Thuis en op school en waar dan ook, ons hele leven lang. Gelukkig. Gelukkig eren wij taboes.’
Van haar woorden keek ik op. Haar open- en eerlijkheid verrasten me. Ze hoefde me dit alles niet te vertellen. Ze hoefde hier niet bij me te zitten. Ze wist heel goed dat mijn wereld en de hare op meerdere vlakken, en zeker op deze, frontaal botsten. Ik was nog nooit iemand tegengekomen die zo fervent, openlijk en zonder gêne pleitte voor een bestaan vol taboes.
‘Welk opvoedkundig taboe vindt u dan zo belangrijk?’ vroeg ik, misschien wel al te nieuwsgierig. ‘Welk taboe moet volgens u absoluut bewaakt worden?’
‘Er zijn er heel veel,’ antwoordde ze. ‘Maar ik zal er u een geven. Harry Potter.’
‘Harry Potter?’
‘Je kunt aan dat personage nog onmogelijk ontsnappen. Potter is overal. In gadgets op straat, geprint op t-shirts, uitgebeeld op boekentassen, potloden, pennen, gommen, schriftjes… Maar onze kinderen zullen de boeken van Harry en zijn vrienden nooit lezen.’
‘Waarom mogen ze J.K. Rowling niet lezen?’
‘Omdat haar boeken over bijgeloof en tovenarij gaan. Omdat in al deze boeken jongens en meisjes vrij en los met elkaar omgaan. Allerlei redenen.’
Ze trok de twee punten van haar foulard op dezelfde hoogte en knoopte ze weer aan elkaar. Haar vingers waren bleek en fijn. Ze had korte, gevijlde nagels die in een zacht, haast onzichtbaar perzikkleurig tintje waren gelakt en ze droeg één smalle gouden ring. Om haar pols tikte een horloge van eenvoudige makelij, witte wijzerplaat, plastic bandje.
‘Het zijn jeugdboeken.’
‘Er staat van alles in dat niet voor kinderen en jongeren is bestemd.’
‘Meisjes en jongens worden verliefd, als u dat bedoelt,’ grijnsde ik. ‘Harry wordt verliefd op Ginny.’
‘ Verliefdheid voor het huwelijk bestaat niet. En er staan in die boeken, die ik voor alle duidelijkheid niét gelezen heb en nooit zal lezen, naar verluidt passages waarin de aantrekkingskracht tussen jongens en meisjes wordt beschreven. Hun lichamelijke groei. Dat is verschrikkelijk. Daar horen kinderen niets van te vernemen. Wij bewaren intieme zaken juist tot aan het huwelijk. Alleen voor die ene man of vrouw.’
‘Dat is wat ik bedoelde. Biologische en seksuele voorlichting krijgen bij jullie geen plaats.’
‘Vanaf de verloving. Als onze kinderen gaan huwen. Eerder is overbodig.’
‘Ik zal mijn eerste liefje nooit vergeten. Ik was acht.’
‘Kan bij ons niet. Onze meisjes komen niet met jongens in contact.’
‘Op straat wel.’
‘Er is controle. Ik heb een vriendin. Ze zat samen met mij in de klas, een eeuwigheid geleden. Na school stond er een paar keer een niet-Joodse man buiten het gebouw te wachten. Ik heb geen idee wat hij daar deed of wie hij was. Hij staarde naar haar. Hij volgde haar. Hij zocht contact. Op een dag heeft mijn vriendin, we waren een jaar of vijftien, een gesprek met hem aangeknoopt. Niet dat ze echt met hem begon te praten. Maar ze hebben een paar zinnen uitgewisseld. Daarna begon ze te blozen.’
‘Spannend.’
‘Een week later zat ze op het vliegtuig naar Brooklyn. Iemand had haar ouders ingelicht over deze “aanbidder”, iemand had hun over het blozen verteld. Ze heeft een jaar lang bij familie in Brooklyn gewoond. Zulke escapades moeten onmiddellijk worden gecorrigeerd.’
‘Ongelooflijk,’ zei ik. Ik haal diep adem. ‘En ongelooflijk meedogenloos.’
Ze schudde het hoofd. ‘Mijn vriendin heeft in New York een uitstekende tijd beleefd. En ze heeft haar ouders deze stap nooit kwalijk genomen, integendeel, ze wist heel goed dat dit het beste voor haar was en ze zegt dat vandaag nog altijd. Ze is gelukkig getrouwd, kreeg zeven kinderen, ik weet niet hoeveel kleinkinderen.’
Ik dacht aan van alles. Aan de seksuele reputatie van een vrouw, in elke gelovige wereld kennelijk nog altijd belangrijker dan de rest van haar hele wezen. Ik dacht aan de sociale controle in het dorp waar ik opgroeide en waar meisjes die met jongens optrokken soms ‘hoer’ werden genoemd. Ik dacht aan wijlen mijn vriend Wim Heynen, oprichter en eigenaar van de boekhandel van mijn jeugd: de Markies van Carabas in Hasselt. Al vanaf de opening van zijn winkel maakte Wim er een punt van om geen afdeling kinderboeken in huis te halen. Hij, radicaal in doen en laten, weigerde literatuur onder te verdelen in boeken voor kinderen, jeugd en volwassenen. Hij vond het bestaan van kinder- en jeugdliteratuur een aanfluiting voor de kleine mens die je van jongs af aan met geniale geesten diende te confronteren. We hebben talrijke discussies over dit onderwerp gevoerd en het hielp niet als ik zei dat mijn kinderlijke verbeelding er zonder de jeugdbibliotheek een stuk armer had uitgezien. Je moest, zo vond hij, kinderen zo serieus nemen dat je hen onmiddellijk in het ongecensureerde grote goed onderdompelde. Hij overschatte ouders.
‘Harry Potter hoef je niet te lezen. Hij is ook op tv,’ zeg ik.
‘Onze gezinnen hebben geen tv.’
‘Ze hebben internet.’
‘De meeste chassieden hebben thuis helemaal geen internet. Hebben ze wel een aansluiting, dan wordt de toegang door een koosjere provider verzekerd, die alles screent en niets toelaat wat in onze leefwereld niet thuishoort. Internet is bij ons filternet.’ Ze lachte.
‘Ik vind het juist goed als meisjes en jongens al van jongs af aan samen spelen en leren. Hoe sneller, hoe beter.’
‘Zusjes en broertjes, ja.’
‘Op school. In de jeugdbeweging. Op straat.’
‘Waarom het leven zo moeilijk maken als het simpel kan zijn?’
‘Ik zie het net omgekeerd. Ik vind dat jullie het moeilijker maken dan het is. Meisjes en jongens van elkaar scheiden is niet van deze tijd.’
‘Wat is dan wel van deze tijd?’ Ze roerde in haar thee. ‘Kinderen die naar porno kijken, is dat eigentijds? Groepsverkrachtingen onder tieners? Al dat bloot overal?’
Ik schudde het hoofd. ‘Dat zijn uitwassen. Ik heb het over de tijdsgeest. Je kunt de moderne wereld niet buitenhouden, tijd en de tijdsgeest niet tegenhouden.’
‘Je vergist je.’
‘Maar je ziet het nu toch al? Je hoeft geen tv meer te hebben om naar tv te kijken. In een smartphone zit de hele wereld, ook alles wat verboden is. De wereld ligt in onze handpalm. Er is overal wifi. En er zijn overal vrome mensen die de uiterlijke schijn hoog houden, maar die vanbinnen helemaal niet vroom zijn. Net zoals dat voor katholiek Vlaanderen gold. De ontkerkelijking is geen geval apart. Er zal een ontsjoeling komen. Ze is al bezig.’ Ik lachte – ontsjoeling.
Ze ging er niet op in. Ze zei: ‘We gaan nu geen jodendom met katholicisme vergelijken, nietwaar. Wie in Hasjeem, de Allergrootste, gelooft, volgt Zijn geboden. Daar hoort het afwijzen van de profane wereld nu eenmaal bij. Al eeuwenlang.’ Haar ogen keken warm en levendig, op het aanstekelijke af.
‘Vindt u dat geen zware taak?’
‘Maar nee! Wij volgen de halacha uit vrije wil en met groot plezier! Halacha betekent niet voor niets “de weg die men bewandelt”. Wij geloven in de weg, in al die regels en gebruiken die ieder facet van ons leven kleuren. Onze wetten zorgen ervoor dat wij goede mensen zijn.’
‘Je kunt ook zonder geloof een goed mens zijn.’
‘Wij niet.’
‘Of iets minder geloven? Je zou modern-orthodox kunnen zijn?’’
‘Die tak is een grap. Modern en orthodox tezamen. Wat vindt u daar zelf van, van zo’n paradoxale combinatie? U denkt toch niet dat dit kan, dat zo’n invulling van onze religie geen grote komedie is?’
‘U bent toch een beetje modern?’
‘Koffie zonder cafeïne, is dat koffie? Champagne zonder bubbels, is dat champagne? If you know what I mean.’
‘Een verbod, van welke aard ook, kan de menselijke natuur, waarvan nieuwsgierigheid een onderdeel is, niet onderdrukken. Dat denk ik echt.’
‘Het is onze taak om onze kinderen te beschermen tegen onwelkome invloeden, zo simpel is dat.’
‘Dat snap ik, maar wie bepaalt wat welkom en wat niet welkom is?’
‘De ouders. Tot de kinderen gehuwd zijn. En Hasjeem. Het gebed. De studie. De geloofsleer.’
‘Jezus.’
‘Nee, die liever niet.’ Ze schoot in de lach. ‘Ik heb nog nooit bier gedronken,’ zei ze toen.
Ik was blij dat we van onderwerp veranderden. Ik wilde haar niet sarren, maar dan had ze niet over het onderwijs mogen beginnen.
‘Wilt u van mijn Westmalle proeven?’ vroeg ik.
‘Nee, bedankt.’
‘Het bier wordt door trappisten gebrouwen, in een abdij in Westmalle. Als ik me niet vergis, drinken orthodoxe Joden geen bier dat door katholieke ordes wordt gebrouwen?’
‘Dat zal van het bier en van de vroomheid van de Jood afhangen,’ lachte ze. Ze streek met haar vinger om de rand van haar theeglas.
‘Waarom bent u naar deze lezing gekomen?’ vroeg ik.
‘Omdat ik nieuwsgierig was naar u. Ik heb uw boek gelezen.’
‘Mijn boek’ is in Joodse kringen altijd Mazzel tov. Iemand als Mosje denkt dat ik maar één enkel boek heb geschreven. Deze vrouw leek me avontuurlijker en onderzoekender dan Mosje. Haar uitdagende opmerkingen gaven aan dat ze van spanning hield. Ze wist dat onze levens onverenigbaar waren. Toch was ze, op actieve wijze, uit op verkenning. Deze eigenschappen, die soms vermoeiend kunnen zijn, herkende ik van mezelf. Maar haar zeldzame neiging om de deuren tussen onze werelden op een kier te zetten, deelde ze met Mosje. Ik zei haar dat.
‘Elke niet-Jood kent de Hoffmannen en denkt dat Mosje en co representatief zijn voor alle charediem en chassidiem. Ze hebben hun verdiensten, laat daar geen twijfel over bestaan. En ze weten heel goed wat vers en lekker is. Maar u had mij net zo goed kunnen meenemen naar de koningin. Want jawel, ik heb jullie expo in Kazerne Dossin gezien, uw teksten samen met foto’s van Dan Zollmann. Ik bezoek deze pijnlijke plek minstens twee keer per jaar.’
Ze was goed op de hoogte voor iemand die de reguliere media links laat liggen. Waarom mijn vergelijking met de Hoffy’s voor haar ongelukkig gekozen was, begreep ik niet. Misschien behoorden zij en de Hoffmannen tot een andere groepering. Er zijn ultraorthodoxe bewegingen die pal tegenover elkaar staan. De rebbes van de ene willen niets weten van die van de andere – hun discipelen vermoedelijk evenmin. Dat ze het Holocaustmuseum niet de rug toekeerde, gaf in elk geval aan dat ze haar ogen niet helemaal voor de aardse wereld sloot.
‘Heeft iemand u over onze expo verteld?’ vroeg ik nieuwsgierig.
‘Bij de slager hoorde ik erover. Ik heb enkele opmerkingen over de expo.’
Ik verschoof op mijn stoel.
‘De foto’s… sommige chassidische mensen hebben geen toestemming gegeven om gefotografeerd te worden. Ze zouden niet blij zijn als ze wisten dat hun beeld daar open en bloot hangt.’
‘Er hangt niemand open en bloot.’ Mijn snelle antwoord klonk pinniger dan ik had verwacht én had bedoeld. Ik had het gevoel dat ze Dan aanviel, en dat verdroeg ik niet.
‘Het spijt me,’ zei zij toen. Ze pakte haar theeglas vast en stond op. ‘Het spijt me, echt waar. Ik heb te veel kritiek. Het is altijd hetzelfde. Ik kan het niet helpen. Het heeft met ons dna te maken.’ Ze boog zich naar me toe en zei: ‘Vier Joodse vrouwen zitten in een restaurant, komt er een ober aan hun tafel, vraagt die: “Is er ook maar iets naar wens?”’ Ze plofte weer neer. ‘Zo ben ik. Zo zijn wij. Altijd commentaar. Altijd opmerkingen. Niet kunnen zwijgen. U heeft dat goed gedaan vanmiddag. Kol hakavod, alle respect! Ik feliciteer u. En ik zal minder praten.’
Ze bracht haar lege glas terug naar de toog.
Toen ze terugkwam, zei ik: ‘Ik zou het nog graag even over uw opmerking over het antisemitisme hebben. Kan dat?’ Al vanaf mijn eerste slok Westmalle wilde ik haar daarover interpelleren.
‘Niet vandaag,’ antwoordde zij beslist en op haar horloge kijkend. ‘Volgende keer.’
Haar voorstel en haar assertiviteit verbaasden me.
Ze duwde mijn handtas naar me toe. ‘Je laat een tas of een jas nooit aan je stoel hangen, je weet nooit of er mensen met slechte bedoelingen rondlopen. Mag ik even uw pen lenen?’
Met mijn pen in haar hand vorderde ze het viltje onder mijn bierglas. Op de achterkant noteerde ze haar mailadres en haar mobiele nummer. ‘Het liefst gebruik ik WhatsApp. Kost niets en is veilig en versleuteld.’
…
DE VOLKSKRANT – **** Recensie – 9/12/2021
‘Margot Vanderstraeten benadert de ultra-orthodoxe Joden in Antwerpen met een open blik en enorme interesse’
De niet-Joodse Margot Vanderstraeten duikt zo diep mogelijk in de chassidische gemeenschap in Antwerpen. Dat leidt tot boeiende ontmoetingen en lastige discussies.
__________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
NRC – **** Recensie – 16/12/2021
‘In haar boek Minjan vertelt Margot Vanderstraeten nieuwe levensechte verhalen over de bewoners van de orthodox-joodse Diamantbuurt in Antwerpen.’
__________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________