Haar werkgever is niet de verzameling huisgezinnen waar ze elke week
gaat schoonmaken, maar het bedrijf dat zijn schoonmakers systematisch
thuishelpers noemt en ze naar overal uitzendt.
De poetsvrouw snikt dat ze weet dat ze een ding goed kan: maken dat
alles er kraaknet uitziet zonder al te veel reinigingsmiddelen te
gebruiken, want daar had ze even voor gevreesd: voor een reprimande over
het aantal dopjes dat ze in emmers en toilet goot.
Het is de Madame van dit uitzendbedrijf die haar werk onder de loep
heeft genomen.
Madame is bij een van haar schoonmaakklanten op bezoek geweest en
heeft haar vinger over alle kasten laten glijden, de ramen bestudeerd op
strepen, de vloer op krassen, en onder het bed heeft ze naar stof
liggen vissen, en de toiletbril heeft ze met een doekje vastgepakt en
met een opgetrokken neus heeft ze de pot geïnspecteerd.
Madame heeft de boze vinger geheven en gevraagd wat ze in dat huis
doet, aangezien het niet schoonmaken kon zijn.
Toen heeft de poetsvrouw de waarheid verteld.
Dat de bewoonster van dat huis onder geen beding wil dat ze haar tijd
aan poetsen besteedt.
Want dat de bewoonster van dat huis oud en knokig is, en helemaal
alleen.
Dat er nooit iemand op bezoek komt. Alleen via de televisie komen er
mensen binnen, en de tv staat de hele dag aan.
Dat de oude vrouw koffie voor haar maakt, en koekjes haalt. Dat ze
samen aan de koffietafel zitten, terwijl de oude vrouw praat en de
poetsvrouw knikt.
Dat de uren voorbijglijden en er voor poetsen geen tijd is.
Dat de oude vrouw dat zo wil. Dat ze het niet erg vindt daarvoor te
moeten betalen. Integendeel!
Ook dat heeft de poetsvrouw nog aan Madame Uitzendkantoor verteld.
Het heeft niet geholpen.
Thuishelpers, zegt Madame van het uitzendkantoor, moeten poetsen.
Niet helpen.