De marmeren tegels van de Stradun, de hoofdstraat van de historische
stad, glimmen als ijs in de zon. Miljoenen voeten van toeristen hebben
de stenen gepolijst.
Gisteren heb ik de Stradun, en de steile straatjes van de zorgvuldig
gerestaureerde oude stad achter me gelaten.
Ik heb gegroet naar de oude, verrimpelde vrouw die elke dag op een
andere plek zit te haken en haar creaties – sokken, mutsen, sjaals –
naast zich uitspreidt, in de hoop dat een voorbijganger – toerist of
niet – iets van haar koopt.
Dit keer had de vrouw postgevat op de weg naar het kerkhof. Het gros
van de inwoners van Dubrovnik is katholiek, en hun begraafplaats ligt
vlak buiten de stad, op nog geen vijfhonderd meter van de toeristenpaden
vandaan.
Toch komen er nooit toeristen.
Dat komt doordat toeristen genoeg hebben aan de plattegronden die bij
elke ingang van de omwalde stad ophangen en waarop, met vlaggetjes en
wimpels, aangegeven staat waar de bommen in 1991 en 1992 zijn
ingeslagen, en welke huizen en gezinnen toen zijn verwoest. Dat komt ook
doordat de inwoners van Dubrovnik het leed van de oorlog zoveel
mogelijk buiten de oude stadskern willen houden. Rouw vereist privacy.
Maar gisteren was het 6 december.
Op 6 december 1991 werd de oude binnenstad van alle kanten door de
Serviërs met granaten bestookt.
Op 6 december 2009 zag ik op dit kerkhof van Dubrovnik honderden
mensen geknield huilen op de witmarmeren graven van hun gesneuvelde
geliefden.
De gebouwen van deze stad zijn gerestaureerd.
Maar de harten blijven geruïneerd.