Als hij opstaat, streelt hij niet eerst zijn vrouw, maar tast zijn
hand naar de borstzak van zijn hemd dat nog over de stoel hangt, en
waarin nu, voor het eerst in twintig jaar, geen pakje sigaretten meer
schuil gaat.
Als hij gaat slapen, zuigt hij in gedachten aan een staafje nicotine;
de roes die een sigaret verwekt, is meer verslavend dan het lichaam dat
naast hem ligt. Zo wordt zijn onthouding ook de hare.
Tussen het slapen en het opstaan: alle minuten in functie van die ene
sigaret die beter niet gerookt kan worden. ‘s Nachts wordt hij wakker.
Het is niet de nicotine die hem rusteloos maakt. Het is het leven zonder
nicotine.
En hij wil die plakkertjes niet.
Het is waar: hij houdt niet meer elk moment van de dag een sigaret
tussen zijn wijs- en middelvinger. Maar die keren dat hij er een
opsteekt, zuigt hij eraan alsof zijn leven ervan afhangt.
En zeuren dat hij kan!
Dat zijn bestaan niet meer vonkt. Dat hij de pest heeft aan dat
gezonde, nuchtere gevoel. Dat hij niet in staat is om tot die gebalde
concentratie te komen die een haal aan een sigaret onmiddellijk
bewerkstelligt. Dat al zijn creativiteit in de rook is opgegaan: zijn
brein smeekt om nicotine. Dat hij dik wordt. Dat hij maar beter aan zijn
memoires kan gaan schrijven, want met zijn veertigste is het beste al
geweest.
Toch kent hij nog gelukkige momenten.
Toen de klok stond te popelen om het nieuwe jaar in te luiden, lurkte
hij heftig aan zijn laatste sigaret van het jaar.
En toen twee minuten later het nieuwe jaar op gang werd getrokken,
trakteerde hij zichzelf op die eerste sigaret van 2010.
Op dat eerste pakje van 2010.