De groep was uit familieleden samengesteld. Dat meende ik toch uit
hun fysionomische eigenschappen en uit hun gesprekken te mogen opmaken.

Hun uiterlijke kenmerken waren niet bepaald fraai.

Hun woorden evenmin.

Algauw werd het terras overstelpt door hun stroom van woorden. In de
kolk daarvan suisde een man die ze duidelijk allemaal heel goed schenen
te kennen. Zo goed dat ze van die man zaken wisten die hij misschien
zelf niet eens wist.

Met grote deskundigheid haalden ze hem door het slijk.

Zijn naam werd doorgegeven. Als een joint. Iedereen inhaleerde.
Iedereen zoog zijn kracht naar binnen. De een na de ander verlangde
naar meer en dieper en kwaadaardiger.

De tafel die al zeer levendig was, schoot nu uit haar krammen.

Mannen en vrouwen gleden naar de rand van de stoelzitting. Stemmen
schoten de hoogte in. Levens die tot dan toe banaal waren, kregen plots
betekenis. Ze voelden de hartslag van hun bestaan. Het kwaad dat over
hun lippen naar buiten rolde, zuiverde hen vanbinnen.

Ze voelden zich schoner worden naarmate ze de ander zwarter maakten.

Roddelen heeft voor sommige mensen, nonkels en tantes, de waarde van een rituele wassing.

Toen de familie weg was, beukte de zon nog op hun tafels.

Toch was op dit terras de herfst ingetreden.