Sommige verhalen – de reuzenkreeften die ik met de blote hand heb
gevangen! – had hij echt beleefd. Andere – zoals de roofoverval in
Nairobi – ontsprongen aan zijn verbeelding, of wonnen daar aan gevaar.
De origine van zijn belevenissen deed er voor niemand toe. Voor hem al
zeker niet.

Zijn vrouw zat altijd in zijn buurt. Uit haar rollende ogen en
lachende blik kon je aflezen dat ze sommige gebeurtenissen al
herhaaldelijk en in meerdere versies had aangehoord. Maar omdat hij en
zijn verhalen ook haar nog steeds konden verrassen, bleef zij geboeid
luisteren. Die keren dat hij zijn verhalen wat te bont dreigde te
maken, legde ze haar hand onopvallend op zijn onderarm, of op zijn
dijbeen. De twee beleefden al vijftien jaar een gezamenlijk avontuur en
waren dat nog lang niet beu.

Gisteren zat ik opnieuw met hem aan tafel.

Hij sprak amper en zijn open blik was naar binnen gekeerd.

Hij had geen verhalen en geen andere honger meer. Zijn Zwitsers mes bleef onzichtbaar.

Nu en dan bracht hij wel een lepel of vork naar zijn mond. Maar hij
beet vooral op zijn tanden. En al zijn krachten gingen naar de dam die
hij in zijn binnenste aanlegde: de dam die de woeste stroom verdriet
moest tegenhouden.

Een enkele knip. Een fataal auto-ongeval. En niet alleen zijn vrouw was overleden. Maar alles in hem bleek dood.