Zijn haar lijkt altijd fris gewassen en net gekamd. Het is dan wel
grijs, voor zijn leeftijd bezit hij nog een gezonde dos. Veel jongere
mannen zullen hem dat benijden.
Altijd draagt hij een blauwe regenmantel die met een ceintuur om zijn
middel is vastgesnoerd. Ook dat middel mag er nog wezen: hij is niet
dik, zelfs niet volslank.
Zijn schoenen blinken. Het zijn schoenen met brede veters en een
stevige, zwarte rubberen zool. Geraffineerd kun je zijn schoeisel en
kleding niet noemen. Eerder stralen ze een ongecompliceerde degelijkheid
uit, zoals alles aan deze man eigenlijk. Zelfs zijn gebaren en
gelaatstrekken. Die roepen een instinctief vertrouwen op.
Als hij boos zou worden, zou dat detoneren met de rest van zijn hele
wezen.
Zodra hij op de bank zit, haalt hij een plastic tasje uit zijn
boekentas.
Hij legt het op zijn schoot en haalt er enkele sneden brood uit.
De duiven vliegen koerend en klapwiekend op hem af. De mussen
verzamelen zich aan zijn voeten.
Zijn glimlach wordt nog breder.
Minzaam kijkt hij naar de mensen die duiven maar vliegende ratten
vinden.
Hij geeft zijn vogels te eten.
Hij geniet van elk kruimeltje dat hij werpt en dat bliksemsnel wordt
weggegraaid.
Grote kruimels gooit hij ver van zich vandaan: daar gaan de gulzige
duiven op af. Op datzelfde moment werpt hij een handvol minuscule
kruimeltjes onder zijn voeten, daar eten zijn mussen naar hartenlust.
Als al het brood op is, schudt de man traag zijn plastic tasje uit,
vouwt het op zoals je een zakdoek opvouwt en laat het in zijn boekentas
glijden.
Niet zonder eerst nog even om te kijken naar zijn vogels, vertrekt
hij weer.