Al jaren gaat ze elke zondagochtend in haar eentje naar de bakker.
Ze doet dat heel graag. Zo graag dat ze met de borst vooruit de winkel
binnenstapt, en een en al trots uitstraalt.

Als de bakkersvrouw haar ziet, zegt die: ‘Dag Liesje, wat zie je er vandaag weer goed uit, vertel eens, wat zal het zijn?’

Na deze vaste openingszin overhandigt Liesje het boodschappenbriefje
aan de bakkersvrouw. Onderwijl lacht ze met haar hele gezicht, en ook
met haar lichaam; dat begint te trappelen en te schudden.

Omdat Liesje zo volledig lacht, lacht iedereen in de winkel mee. Die warmte voelt ze. Waardoor ze nog harder gaat lachen.

‘Liesje blij’, kirt ze dan. Liesje kent de ik-persoon niet.

Afgelopen zondag kreeg het vertrouwde scenario een knauw en vrolijk Liesje ook.

De bakkersvrouw was zo ziek dat ze niet in staat was om de winkel open te houden.

Liesje begreep niet waarom er dit keer twee jonge meisjes achter de toonbank stonden.

In de drukke winkel stampte ze met haar voeten. Ze wiekte met haar armen. Ze weigerde het briefje af te geven. En ze brulde.

De mensen die anders zo vanzelf met haar mee lachten, keken haar nu bang aan.