In Waasten-Warneton rijden we over de Leie Frankrijk binnen. Het weer is guur en zo voelt ook de sfeer aan in dit onherbergzaam stukje Noord-Frankrijk, ergens tussen Ieper en Rijsel. Links van de brug staat een patrouillewagen van de Franse douane, de beambten lezen rustig hun krant en kijken verbaasd op als ze een auto zien voorbijrijden. Het enige leven wat hier te bespeuren valt, zijn bol geblazen plasticzakken die met de wind meegevoerd worden. Zeven kilometer en zoveel verlaten velden en alleenstaande boerderijen verderop, ziet dat er niet anders uit. Hoe dichter we Le vingtième siècle naderen, hoe duidelijker het wordt dat het verleden hier regeert.
Le vingtième siècle. Het is de veelbelovende naam voor een nietszeggend gehucht van Quesnoy-sur-Deûle, een dorp dat aan het eind van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw genereus de vruchten van het industriële tijdperk geplukt heeft, maar nu niet veel meer is dan een vervallen voorstad van Rijsel. Een oord waar zelfs de populieren het laten afweten, omdat het water in de sloten sterk vervuild is.
Van de bedrijvigheid in de vele weverijen, looierijen, lijnoliefabrieken, de ververijen, de tabaksfabrieken en noem maar op, is nauwelijks een spoor terug te vinden. Wat verlaten panden, de ooit druk overschreden brug over de rivier de Deûle, baksteenrode schoorstenen, geïsoleerd in het landschap, en hier en daar een half vergaan opschrift op een gevel, geven aan dat het hier ooit anders geweest is.
Aan het begin van de eeuw was de weg naar Le vingtième siècle een pad van goed vertier, met talrijke cabarets voor de arbeiders. ,,Mais maintenant? Ah, c’est le calme qui y règne.”
Le quartier du vingtième siècle bestaat uit één, bijna surrealistische hoofdstraat. De hooguit vijftig meter lange straat staat dwars op de weg van Ieper naar Rijsel en loopt dood op de spoorweg, die als een ijzeren grens om de wijk heen loopt.
Achter de spoorweg begint Le chemin du coeur joyeux, een intriest straatje waar naast enkele huizen ook een zorgvuldig gesoigneerde kapel staat. ,,Cette chapelle a été fondée en l’honneur de St.-Joseph par la famille Lutun en 1874”, prijkt op het fronton. De kapel is gebouwd ter ere van een soldaat — un vrai Quesnoysier — die in de Krimoorlog met de geallieerden ten strijde trok om de Turken en de Balkan te beschermen tegen de Russische veroveringsdrang.
BEIDE huizenrijen van Le vingtième siècle eindigen op een hoge blinde muur, de verwachte buren zijn nooit gekomen. Officieel heet de hoofdstraat rue Faidherbe, maar in heel Quesnoy-sur-Deûle kent wellicht alleen de postbode die naam. Wie in de rue Faidherbe woont, woont in een van de veertig bijna identieke huisjes van Le vingtième siècle. Aan beide zijden van de straat precies twintig. Op elk dak staat precies dezelfde schoorsteen. Met de kabel heeft men hier nog niet kunnen kennis maken, want ook de televisieantennes steken op exact dezelfde manier hun stekelige armen in de lucht.
Alleen de voortuintjes verschillen. Die van de rechterzijde hebben er geen, links moet men het stellen met enkele vierkante meter gestort beton dat hier en daar verfraaid is met een kleurige poort of een tuinkabouter. Die kabouter moet stevig in de Noord-Franse bodem verankerd zitten, want het waait in de twintigste eeuw. De straat is een tochtgat, op winderige dagen slaan inwoners hun buurtbabbel noodgedwongen in hun deuropening. Als de wind opsteekt, worden de grote plastic afvalbakken, die keurig op een rij tegen de gevels staan, met veel lawaai een eind verderop geblazen.
Nochtans zijn ze er trots op in Le vingtième siècle. Op het gloednieuwe afval- en sorteerpark dat zich onlangs in Quesnoy gevestigd heeft. In de buurt is dit het enige bewijs dat er een heden bestaat.
,,U weet toch dat de rechterzijde van Le vingtième in 1910 gebouwd is, en na de oorlog heropgebouwd werd”, vraagt Jean Dumortier die al bijna zestig jaar in de wijk woont en die periode verdeeld heeft over drie even huisnummers van de straat. ,,De linkerzijde (voor hem de overkant) volgde bijna twintig jaar later. Die is gebouwd door spinnerij Dervaux, daar staan echte arbeiderswoningen.
Ja, natuurlijk is mijn huis ook mijn eigendom. Ik heb het in de jaren zestig voor 120.000 Franse frank gekocht. Tegenwoordig zijn alle huizen ruim driemaal zoveel waard en ze verkopen als zoete broodjes. Je moet dat maar eens zien: jonge gezinnen die buiten willen wonen, in een rustige buurt of een stille straat. Die komen naar hier. Wat ze hier dan zoeken? Mais rien, madame. Rien du tout. Dat is net aantrekkelijk. Geen inbrekers. Geen verkeer. Maar wel een speelplein voor de kinderen.”
Dat speelplein is een asgrauw veld naast de spoorweg. Dat is meer dan wat volwassenen in Le vingtième siècle aan ontspanning kunnen vinden. Het enige café in de straat — het heette uiteraard Le vingtième siècle — sloot twee jaar geleden de deuren. ,,Nu hebben we helemaal niets meer”, zegt een van de inwoonsters, die al even schuchter als nieuwsgierig naar ons komt, schort om, sloffen aan de voeten. ,,Le vingtième siècle is niet meer zoals vroeger. Nous, les anciens, on se comprend bien. Maar we zijn niet niet meer met veel. De nieuwe inwoners? Ach, die kennen we niet eens. Ze zijn jong, hebben een andere mentaliteit en weten niet wat solidariteit is. Als vroeger de melk op was, liep ik naar de buren. Nu heb ik voldoende voorraad staan, of doe ik het zonder.”
Dat met het aflopen van de twintigste eeuw hun straat letterlijk tot het verleden zal behoren, kan de inwoners niet veel schelen. Het ziet er ook niet naar uit dat de eeuwwisseling tot een speciaal feest zal leiden. ,,Enkele jaren geleden hingen we op de nationale feestdag nog ballonnen buiten, en vlaggen en slingers. Iedereen deed mee. Nu wordt er niets meer georganiseerd. We feesten niet meer. Zelfs le quatorze juillet gaat hier ongemerkt voorbij. Ja, u heeft gelijk. Dit is het einde van Le vingtième siècle.”
Vanuit Rijsel station vertrekt een bus naar Quesnoy-sur-Deûle. Onderweg stopt de bus in de buurt. Halte: Le vingtième siècle.