Mijn papa is de enige die me kruiselings leert shotten”, zegt Wesley. En dan: “Jij weet niet wat kruiselings shotten is? Echt niet? Hoe kan dat toch! Kijk hé: je hebt een goal, en dus een deklat en een paal, en zo ergens tussen die paal en die deklat is een speciale plek. De bal in die speciale hoek schoppen, dat is kruiselings shotten.”
Wesley mag, om voor de hand liggende redenen van privacy, niet met zijn echte naam in de krant. Dat vindt hij jammer, want hij vindt zijn echte naam erg mooi. Gelukkig komt de elfjarige knaap, die voor dit gesprek nog meer gel in zijn prachtige piekhaar heeft gedaan dan gewoonlijk, op het geweldige idee om zich naar ‘de beste voetballer ter wereld’ te vernoemen. Volop glunderend gaat hij op in zijn nieuwe rol. “Het leven zonder voetbal zou geen leven zijn. Wesley Sonck is de beste. Maar mijn papa voetbalt nog beter dan de trainer. Daarom vind ik het niet altijd fijn om in De Steiger te wonen. Omdat ik, als ik meer thuis zou zijn, nu al veel beter kruiselings zou kunnen shotten. Alleen van mijn papa kan ik leren om de beste te zijn.
“Maar ik weet waarom ik hier ben. Met mij ging het thuis allemaal moeilijk. Veel ruzie en zo. Papa die kwaad werd. Heel, heel kwaad. En ik die begon te schreeuwen en te stampen. En dan papa die nog kwader werd. Toen de jeugdrechter dat wist, heeft hij gezegd dat ik maar beter naar hier kon komen. Ik ben hier graag. Maar ik ben veel liever thuis. Thuis slaap ik op de kamer met mijn broertje. Dan praten we. Ik mis mijn broertje. Thuis eten we zaterdagavond döner kebab met friet. Dat mis ik ook. Hier moet je jarig zijn om kebab te krijgen.”
Michel Rosius, directeur van vzw De Steiger, waar Wesley leeft en woont, heeft er lang over moeten nadenken. Of het wel een goed idee was om aan dit artikel mee te werken, en om zowel zijn medewerkers als de geplaatste jongeren vrijuit te laten praten. “Ik ben er vandaag nog altijd niet van overtuigd. U moet weten: dit is geen gewone wereld. En dus vraag ik me enerzijds af of wij niet beter in de luwte voort zouden blijven werken. Wie ons en onze problematiek niet van binnenuit kent, heeft snel zijn oordeel klaar, en ik weet nog niet zo zeker of ik wel zin heb in al die meningen. In mensen die het goed bedoelen maar die toch vinden ‘dat ge die gasten beter kunt opsluiten’. In andere mensen die ervan overtuigd zijn ‘dat een instelling, betaald door overheidsgeld, een cadeau is’. En wat moeten wij met uitlatingen als: ‘Al die moeite is toch voor niets. Uiteindelijk belanden ze toch in de criminaliteit’?
“Ik weet dat wij in de marge werken. Iedereen die in de Bijzondere Jeugdzorg werkt, weet dat. Maar wat weleens vergeten wordt, is dat het wel de marge van onze samenleving is. En ja, de toekomstperspectieven voor onze jongeren zijn allesbehalve vanzelfsprekend, laat staan rooskleurig. En ja, de Bijzondere Jeugdzorg is een dure en arbeidsintensieve aangelegenheid. Vijfentachtig procent van onze kosten zijn loonkosten, dat zegt veel, nietwaar? Maar zijn dat redenen om deze kinderen en jongeren te dumpen? Bovendien zullen er altijd kinderen en jongeren bestaan die tussen de mazen van het familiale net vallen. Door die achtergrond zijn ze anders dan andere kinderen. Ik kan dat met een heel eenvoudig voorbeeld illustreren.
“Een flinke tijd geleden hebben wij in de instelling een poppenkastvoorstelling georganiseerd. Voor die gelegenheid had ik ook mijn eigen kinderen, die daarvoor toen de juiste leeftijd hadden, meegenomen. Ik dacht: ‘Die amuseren zich beslist rot.’ Neen dus. Mijn kinderen vonden de voorstelling verschrikkelijk. Of beter gezegd: ze vonden het publiek verschrikkelijk en konden niet snel genoeg de zaal uit zijn. ‘Maar waarom dan?’, vroeg ik aan mijn zoontje. En hij antwoordde: ‘Maar papa, als wij naar een poppenkast gaan, en de poppenkastspelers stellen vragen aan de kinderen in de zaal dan werken die kinderen mee. Maar hier, papa, hier riepen alle kinderen voortdurend ‘neen’.’ Pas die houding op grotere maatschappelijke schaal toe, en je weet dat de Bijzondere Jeugdzorg over complexe mensen en complexe situaties gaat.
“Toch is werken in de luwte niet altijd aangewezen, omdat het hoog tijd is dat het beeld van de Bijzondere Jeugdzorg enige nuance krijgt. Want wanneer verschijnen zogenaamde ‘probleemjongeren’ in de media? Als de jeugdinstelling van Everberg (gesloten instelling die als transitzone fungeert en waar jongeren die zware feiten hebben gepleegd maximaal 60 dagen zitten als er geen plaats is in de instellingen van de gemeenschap, MVDS) weer eens in opspraak is, of als de jeugdgevangenissen van Beernem, Mol of Ruislede ter sprake komen. Wanneer zijn probleemjongeren nieuws? Niet als je er geen last van hebt. Niet als ze onopvallend hun draai in het leven proberen te vinden. Neen, een jongere die brommers steelt, die oude vrouwen van handtassen berooft of een verkrachting heeft gepleegd, die vinden de media nieuwswaardig. Het is jammer dat er in de pers vaak geen plaats is voor nuances. Want nuances hebben wij nodig.”
Pepke – ook zij heeft haar pseudoniem zelf gekozen – is zeventien en verblijft nu ruim een half jaar in een van de leefgroepen van De Steiger. Voordien heeft mooie en jonge Pepke met de intrigerende ogen meer dan een half jaar in Beernem gezeten, de ‘meisjesgevangenis’ van de Vlaamse Gemeenschap. “Ik zat er voor drugsgebruik. Dealen. Weglopen uit instellingen. Spijbelen. Diefstal. Agressief gedrag. Geweld. Vandalisme. Alles eigenlijk.” Voor ze in Beernem zat, woonde ze in een andere instelling. Daarvoor bracht ze een tijd in een psychiatrische inrichting door. En nog enkele jaren daarvoor zat Pepke in nog een andere psychiatrische instelling. En daarvoor…
Pepke: “Ik heb nooit een echte, en dan bedoel ik warme, liefdevolle, familie gehad. Geen gezin, geen tantes, opa’s of oma’s, niets. Mijn moeder is vroeger zelf geplaatst. En mijn zus heeft kinderen die intussen ook al in een instelling zitten. Wacht maar. Met mij zal dat nooit zo zijn. Ik zal pas kinderen krijgen als ik er klaar voor ben. En ik zal ze alles geven wat ik niet heb gehad. Van je familie moet je het hebben, dat is een gezegde, hé. Wel, van je familie mijn reet. Ik was beter af geweest zonder familie dan met. Wat denk jij van een moeder die kinderen krijgt maar al op voorhand weet dat ze er niet voor kan zorgen? Wat denk jij van ouders die vrij rondlopen, terwijl hun kinderen, door hun schuld, in een gesticht moeten zitten? Waarom heten wij probleemkinderen, terwijl onze ouders voor die problemen hebben gezorgd?
“Twee weken, twee weken is mijn moeder lief voor me geweest. Dat was toen ze heel even van mijn stiefvader af was. Toen kookte ze voor ons, toen konden we haar al eens iets vertellen, en toen luisterde ze ook. Ja, toen heeft ze laten zien dat ze wel moeder kon zijn. Daarna kwam die vent terug. En daarna maakte ze weer erwten, terwijl ik helemaal geen erwten lust. En ik moest mijn bord leeg eten.
“Op een keer ben ik aan tafel beginnen over te geven, en nog duwde ze de erwten onder mijn neus en moest ik alles, ook wat ik uitgebraakt had, naar binnen werken. Mijn moeder had nooit iets met die klotevent moeten beginnen. Hij heeft alles om zeep geholpen. Als zij ‘s avonds bij de bank ging schoonmaken, begon hij ons te slaan, ons af te rammelen, te mishandelen. Ons, ja, want mijn broers en zussen hebben hetzelfde meegemaakt. En mijn moeder wist wat er zich afspeelde en heeft nooit ingegrepen. Of toch. Eén keer heeft ze de politie gebeld. En weet je waarom? Om te zeggen dat wij het leven van haar man kapotmaakten, om hem te beschermen dus, en niet ons!
“Ik haat haar, ik ben razend op haar, maar, en dat zul je wel niet begrijpen, ik zie haar ook graag. Met mijn vader, mijn echte vader, heb ik contact, maar goed verloopt dat niet. Hij heeft nooit interesse getoond; pas toen ik zwaar aan de drugs zat, werd hij ongerust. Terwijl die ongerustheid natuurlijk veel vroeger had moeten beginnen. Waarom nam ik zoveel speed en snoof ik talloze grammen cocaïne? Omdat mijn leven een hel was! Drugs doen me aan fijne dingen denken. En drugs helpen je ook over je gevoelens te praten. Ik neem nog drugs, maar lang niet zoveel als vroeger. Ik ben wijzer geworden. Ik weet intussen dat drugs maar een tijdelijk effect hebben en dat de hel erna nog erger is. Tuurlijk weet ik dat drugs in De Steiger niet mogen, maar so what? De Steiger is geen gesloten instelling, ik werk in leercontract, ik heb een vriendje, een jongen uit een andere instelling. We hebben echt een leven buiten deze muren ook, hé.
“Al vanaf mijn tweede zwerf ik van de ene instelling naar de andere. Beernem, de meisjesgevangenis, was het ergste. Veertien was ik toen ik er met mijn valiesjes – ik kwam uit de psychiatrische instelling – voor de deur stond. Ik heb er meer dan een half jaar moeten zitten. Heb jij ooit een valiumspuit in je kont gehad? Neen? Wel, prijs jezelf gelukkig, want dat doet pijn en je valt, donk, zomaar op de grond.
“Beernem straft. Dat is het grote verschil met hier, De Steiger. Hier wordt er meer gepraat en geluisterd. Daar leer ik meer uit dan uit die dagen in het cachot, met een bed met planken en een camera die op de wc-pot gericht is. Zonder De Steiger, dat weet ik zeker, had ik allang een flinke overdosis genomen. In de inrichting in Munsterbilzen heb ik eens met een touw om mijn nek gestaan. Maar het touw was niet sterk genoeg, het brak, en de stoel viel onder me uit. Door dat kabaal kwam de begeleider kijken. Hij vroeg: ‘Wat ben je aan het doen?’, en ik zei: ‘Oh niets, wat gymnastiekoefeningen’. Die idioot geloofde gewoon wat ik zei!
“Kameraden zijn belangrijker dan familie. Hier in de leefgroep vormen Klotske, Snufke (de namen hebben ze zelf bedacht!) en ik een hecht groepje. Heel tof is dat, en levensnoodzakelijk. Maar op dit moment is onze leefgroep afschuwelijk! Er zit een meisje bij, een grote trut, een kreng, een teef. Ze kan nergens met haar tengels afblijven. Vorige week heb ik mijn discman onder het kussen op haar bed gevonden. We moeten alle deuren sluiten, voordien niet, toen konden de kamers gewoon openblijven.
“Ik weet niet wat mijn toekomst is. Ik zal mijn best proberen te doen. Maar ik zal nooit of nooit kunnen aanvaarden dat mijn moeder kinderen heeft gemaakt om ze onmiddellijk daarna te laten plaatsen. Ik leer ermee leven, dat wel. Maar dat leren leven is niet simpel. Ik heb mezelf al dikwijls verminkt. Ik kan niet zeggen of ik dat nog eens ga doen. Dat weet je niet op voorhand. Het is iets wat van binnenuit komt opzetten, en dan niet als je stoned bent. Bij zelfverminking ben je bloednuchter. Als ik het bloed uit mijn aders zie spuiten, als ik die rode kleur zie en die pijn voel, dan wordt de pijn binnenin verzacht. Als mijn lichaam bloedt, kan ik vergeten. Begrijp je nu waarom ik razend ben op mijn moeder?”
Michel Rosius: “Ik sta aan het hoofd van zeven residentiële instellingen (met 76 ‘gasten’) en twee dagcentra (waar 20 ‘gasten’ komen). Vzw De Steiger is niet één huis, maar een overkoepeling van verschillende hulpverleningsinstellingen. Allemaal gewone huizen in gewone straten en met een tiental jongeren die als bewoners de ‘leefgroep’ uitmaken. De kinderen en jongeren gaan gewoon naar school en houden er na de school en in het weekend hun eigen hobby’s op na. Elke leefgroep heeft een andere vorm van begeleiding, en ik kan je garanderen dat alle opvoeders/begeleiders zich voor de volle honderd procent inzetten. Dat ligt allesbehalve voor de hand, want hun werk is niet het dankbaarste dat er bestaat. Maar deze sector is er een met een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Wie ervoor kiest om met deze jongeren te werken, kiest voor vallen, opstaan, vallen en weer opstaan. Want wij kunnen de jongeren en ook de buitenwereld geen garanties bieden. Garanties heb je niet in ons vak.
“Wanneer kun je in de Bijzondere Jeugdzorg spreken van succes? Als een van de jongeren, ondanks zijn hele plaatsingsgeschiedenis, er toch in slaagt om in deze maatschappij een gewoon leven te leiden? Als wij de kinderen en jongeren hebben kunnen bijbrengen dat een warme maaltijd tot de regelmaat van de dag behoort? Als we zien dat de structuur die we aanreiken voor hen een houvast is? Of als wij vaststellen dat onze jongeren erin slagen de cirkel te doorbreken en ervoor kunnen zorgen dat later hun eigen kinderen niet in een instelling belanden?
“(zucht) Weet je, we hadden hier onlangs een meisje van veertien dat regelmatig wegliep. Op een nacht was ze weer vertrokken. Tot grote ergernis van de politie uit de buurt, want die heeft wel andere zaken te doen dan op zoek te gaan naar ‘zo’n probleemkind dat, als het van hen was, ze zeker binnen wisten te houden’. Het merkwaardige aan deze ‘probleemkinderen’ is dat ze over een speciale neus beschikken. Ze detecteren – en ik vind dat nog altijd onvoorstelbaar – meteen waar er lotgenoten zitten en welke kinderen het thuis ook meer dan moeilijk hebben. Op een nacht was dat meisje dus weg. En wat doet ze? Ze vist een jongetje van zeven van de straat en wil dat mee naar ons nemen. Ze zei: “Kindjes mogen om twee uur ‘s nachts niet op straat ronddolen. Dat is niet goed.” Dit meisje bracht dus zelf haar nachten op straat door, maar had bij ons wel geleerd dat ‘kinderen er niet thuishoren’. Dat vond ik dus al een succesje. Dat ze dat al had opgestoken.
“Alle kinderen en jongeren die bij ons verblijven, zijn tussen de nul en achttien jaar en hebben ernstige schade opgelopen in hun relatie met hun familie of hun leefwereld. Dat kan gaan om mishandeling en/of misbruik, maar ook om kinderen van ouders wier eigen situatie zo precair en labiel is dat ze, al dan niet tijdelijk, niet kunnen instaan voor de basisverzorging van hun kroost. Uiteraard zijn er ook kinderen en jongeren die bij ons verblijven omdat niet hun omgeving maar zijzelf risicogedrag vertonen. En ja, we hebben op dit moment zeven kinderen uit hetzelfde gezin. Ik begrijp dat je daarvan je wenkbrauwen fronst, en dat je je afvraagt of deze ouders geen halt toegeroepen moet worden. Die bedenking lost evenwel het probleem niet op. Integendeel, ze roept bij mij nog honderden andere vragen op die ik nu maar onbeantwoord laat omdat ze tot een totaal ander artikel en debat zouden leiden.
“Wij, bij De Steiger, houden we ons bezig met kinderen. Als kinderen bij ons geplaatst worden, dan betekent dat dat de factor ‘veiligheid’ een rol heeft gespeeld én dat allerhande vormen van hulpverlening niet tot een oplossing binnen het gezin hebben geleid. Dat is de problematiek waarover wij ons buigen. En dit is de vraag die wij ons stellen: wat moet het voor deze kinderen en jongeren betekenen om het kind van de rekening te zijn?
“Die jongeren zijn ook de doorslaggevende reden waarom ik heb toegestemd in deze reportage. Ik vind dat de bewoners van De Steiger, en met hen nog ruim 3.000 jongeren in andere instellingen, integraal deel uitmaken van onze samenleving. En ik vind dat die samenleving moet weten wat er zich in al haar gelederen afspeelt. Het gaat om kinderen die niet de keuze hebben gekregen om in een gewoon gezin terecht te komen. Het gaat om kinderen uit achtergestelde situaties. En het gaat om een maatschappij die toestaat dat deze achtergestelde situaties voorkomen en allesbehalve zeldzaam zijn.
“Je kunt je in deze context trouwens afvragen hoe het komt dat onze jongeren vooral uit de onderste laag van de maatschappij, de vierde wereld, komen. Waarom komen kinderen uit de midden- of uit de hogere klasse amper in aanraking met de jeugdrechtbank of met jeugdcomités? Ik geloof niet dat dat is omdat die altijd zo braaf zouden zijn. Ik ben bang dat er akeliger mechanismen meespelen en dat deze ouders over uitgebreider sociale netwerken beschikken en reputaties hebben die ervoor zorgen dat de omgeving niet snel kritiek zal geven. Of denkt u dat het zoontje van een notaris eerst bij de jeugdrechter en daarna in een instelling terechtkomt als hij, compleet stoned, is gaan joyriden en weet ik veel hoeveel auto’s in de prak heeft gereden?
“Niemand, maar dan ook niemand die hier zit, heeft daar zelf voor gekozen. Niet voor de instelling en niet voor de leefgroep waarin ze wonen. Het verplicht samenwonen met onbekenden die elkaar, dat spreekt voor zich, wederzijds beïnvloeden, is niet gemakkelijk, laat staan dat het altijd de aangewezen oplossing is. Is het raadzaam om jongeren met ernstige persoonlijkheidsstoornissen samen te laten wonen met jongeren met een drugsverleden? Hoort een kind van twee bij weerspannige pubers? Wij proberen de leefgroepen uiteraard zo zorgvuldig mogelijk samen te stellen. En we pleiten allang voor kleinere leefgroepen, omdat we binnen die kleinere groepen een betere en gerichtere hulpverlening kunnen bieden. Maar die toename van kwaliteit kan alleen als er meer personeel is, en daar wringt precies de schoen. De witte sector heeft geld nodig en dat geld ligt niet voor het rapen, zoals je weet.
“Op het komen en gaan van jongeren hebben wij amper invloed. Sommige jeugdrechters zijn bijvoorbeeld maar al te blij als ze ‘dat kind van hen geplaatst krijgen’. Het maakt hen niet zozeer uit waar het kind of de jongere terechtkomt, als het maar ‘geplaatst’ wordt. Meer dan eens krijgen we van jeugdrechters zachte verwijten. ‘Ja maar, je kunt wél het kind van rechter X plaatsen en voor dat van mij heb je geen plaats?’ En ja, ook dat is waar, op dit moment, en het is pas maart, hebben we al voldoende plaatsingsaanvragen voor het hele jaar.”
“Je moet er eens op letten: alle jongeren die geplaatst zijn, hebben gescheiden ouders en stiefvaders en/of -moeders”, zegt Klotske, een boom van een jongen van zeventien. Hij wordt naar eigen zeggen gemakkelijk agressief en kent het begrip depressie niet alleen van naam. “Ook mijn ouders zijn gescheiden en hebben nieuwe partners. Bij mij werkte het niet. Stiefouders moeten de kinderen kunnen verdragen, en kinderen moeten hun stiefouders kunnen verdragen. Ik ben blij dat ik thuis weg ben. Ik heb mijn vader gehaat voor wat hij allemaal gedaan heeft. Zijn polsen doorgesneden, bijvoorbeeld, zeker twintig keer na elkaar. Maar het rare is dat, als ik in De Steiger ben, thuis toch weer mis. Tot ik er weer een weekend ben geweest. En niet snel genoeg weer hier kan zijn. Want het is thuis nooit zoals ik hoop dat het zal zijn.”
Michel Rosius: “In onze samenleving heerst de tendens om straffen uit te delen. Het ligt niet in onze cultuur om een dader ook als een slachtoffer te bekijken of om ook maar te overwegen dat jongeren, ook al hebben ze misschien zware als misdaad omschreven feiten gepleegd, wel eens jonge mensen zijn die in de knoei zitten. Ik heb het daar zeer moeilijk mee. Vanuit mijn positie, vanuit wat ik weet en elke dag weer ervaar, kan ik niet anders dan me afvragen of die jongere wel zo schuldig is. Wat dan weer niet wil zeggen dat ik, of dat wij bij De Steiger, elk grensoverschrijdend gedrag toedekken met het alibi van zijn of haar voorgeschiedenis. Helemaal niet, de grenzen moeten duidelijk zijn, en aan elke overschrijding hangen consequenties vast. Maar dat is nog iets anders dan de Bijzondere Jeugdzorg reduceren tot een verhaal van schuld en boete. Tot het verhaal van Everberg, Beernem, Ruislede en Mol.”