
Het geweten van onze strafpleiters: nieuwe versie oktober 2018
Meesters Piet Van Eeckhaut, Vic Van Aelst, Geert Jaspaert, Walter Van Steenbrugge, Sven Mary, Hans Rieder, Marc Uyttendaele, Katrien Van der Straeten, Paul Quirynen, Adam Miskovic, Christine Mussche en Kris Luyckx schetsen een genuanceerd beeld van ‘Het geweten van onze strafpleiters’.
Tom Van Nuffel is fotograaf en vormgever.Zijn stijlvolle portretten van komieken, schrijvers, kunstenaars en kunstverzamelaars werden gepubliceerd in Collect, Knack en Snoecks.
Kris Luyckx: ‘Het geweten is vloeibaar. Het verandert constant van vorm. ’
Christine Mussche: ‘In elke moordenaar schuilt een mens.’
Sven Mary: ‘Het is juist mijn geweten dat ervoor zorgt dat ik diegene die door iedereen wordt uitgespuugd, ten volle wens te verdedigen.’
Geert Jaspaert: ‘Waarom vermoordt de ene zijn vrouw en doen u en ik dat, onder dezelfde omstandigheden, toch maar niet?’
Paul Quirynen: ‘De waarheid is en blijft een enorm belangrijk begrip.’
Marc Uyttendaele: ‘De waarheid interesseert me niet. ’
Zvonimir Adam Miskovic: ‘Ik schrik niet zozeer van de slechtheid van de mens. Ik schrik van zijn goedgelovigheid.’
Walter Van Steenbrugge: ‘Als ik door te blijven pleiten enkele jaren van mijn leven verlies, aanvaard ik dat.’
Vic Van Aelst: ‘Tegen een Marokkaan kun je gewoon zeggen: “Zit niet zo te lullen, man”, als hij tegen de sterren op aan het liegen is.’
Hans Rieder: ‘Maar mevrouw, u denkt fout. De wet hééft geen achterpoortjes.’
Katrien Van der Straeten: ‘In ons beroep krijg je flink wat uppercuts.’
Piet Van Eeckhaut: ‘Je moet als advocaat nooit denken: ik weet het, ik kan het, zo is het.’
Pagina’s: 252 Afwerking: Paperback
ISBN: 9789057204081
Publicatiedatum: 14/09/2011 Formaat: 16,5 x 23,5 Verkoopprijs: € 19,95
Uitgegeven bij Linkeroever uitgevers
“The Making of:”
Het is 9 januari 2011 als de uitgever me belt met het voorstel om een interviewboek met een tiental strafpleiters te maken. Ik bevind me in de Verenigde Staten en kijk naar de beelden van de aanslag Arizona. De dag voordien heeft, in een winkelcentrum in Tucson, een jongeman negentien mensen neergeschoten. Dat deed hij tijdens een politieke toespraak van zijn beoogde doelwit: het democratische congreslid Gabrielle Giffords. Zes personen zijn op slag dood. De anderen – inclusief Giffords – worden zwaar tot levensgevaarlijk gewond. En de Amerikaanse democratie, die wordt door één op hol geslagen individu in haar hart geraakt.
Aan de telefoon luister ik naar het aanbod van de uitgever. Ik zeg hem dat ik te veel werk heb. Ook benadruk ik dat ik de komende jaren andere prioriteiten heb gesteld. Mijn volgende roman vecht voor zijn bestaan, bijvoorbeeld.
Toch twijfel ik.
De twijfel groeit naarmate ik de debatten in de USA volg.
Je kunt de straat niet op, of er wordt – in allerlei toonaarden – over deze gruwelijke en onbegrijpelijke feiten gesproken. Je kunt op geen zender afstemmen en geen krant lezen, of het gaat over de aanslag op Giffords. De invalshoek van het drama hangt af van de politieke kleur van de zender of het blad. Zeker de eerste dagen na de aanslag, als de emoties het winnen van de ratio, is de nuance meermaals zoek.
Ik ben getuige van allerhande morele en ethische discussies die worden gevoerd. De ene vindt dat een misdadiger van de allure van Jared Lee Loughner geen verdediging mag krijgen, en dat hij meteen terechtgesteld moet worden – meermaals klinkt het dat de dader zo veel mogelijk moet lijden. De andere roept dat elke staat die zichzelf beschaafd noemt, de onschendbaarheid van het leven, zelfs als dat aan een massamoordenaar toebehoort, hoog in het vaandel moet dragen; iedereen heeft recht op een eerlijk proces.
Na enige tijd wordt het duidelijk dat advocate Judy Clarke de dader van de Tucson-aanslag zal verdedigen. Clarke was ook de advocate van Timothy McVeigh, de man die in 1995 met een bomaanslag 168 mensen in Oklahoma City vermoordde. McVeigh kreeg de doodstraf; zes jaar na de aanslag werd hij terechtgesteld. Advocate Judy Clarke benadrukt dat elk mens, ongeacht de feiten die hij heeft gepleegd, recht heeft op een fatsoenlijke verdediging. Tegenstanders lachen haar frontaal uit, ook nu weer bij Loughner.
Ik krijg deze discussies niet uit mijn hoofd. Ze zetten me aan tot nadenken over onze strafpleiters, onze democratie, onze kwetsbaarheid ten opzichte van losgeslagen individuen.
Na de arrestaties van Marc Dutroux en Ronald Janssen laaide ook in ons land de roep om de doodstraf weer op. De eenlingen Hans Van Themsche en Kim De Gelder hebben ook onze maatschappij in hun hart geraakt.
Wat doet diepe, emotionele verontwaardiging met een samenleving? Met een democratie? Waarom grijpt de ene misdaad meer aan dan de andere? Welke rol spelen de media daarin? Wie zijn onze strafpleiters? Hoe kijken ze tegen hun confraters aan? Wat denken zij over schuld en boete? Welke criminele feiten komen bij ons het meest voor? Vinden onze strafpleiters ook dat eenieder recht heeft op verdediging? En indien ja: hoever gaan ze dan in die verdediging? Staat hun geweten soms in de weg? Is het geweten vloeibaar? Dat van de advocaat, dat van de dader, dat van ons? Wie zijn de voorbeelden waaraan onze vooraanstaande pleiters zich spiegelen? Hebben ze voorbeelden?
En dan, met betrekking tot de grote assisenzaken die ons land te wachten staan: in welke sfeer zal straks het proces-Janssen plaatsvinden? Hoe bereidt de raadsman van Ronald Janssen zich op dit megaproces voor? Hoe kijkt de samenleving aan tegen een advocaat die grote criminelen verdedigt? Hoe zal de pers het proces-De Gelder verslaan? Hoe zullen de advocaten die bij dit proces zijn betrokken, de media bespelen? Zal de impact van deze zaken dezelfde zijn als die van de zaak-Clottemans, die einde vorig jaar heel Vlaanderen in believers en non-believers splitste? Van welke zaken ligt een pleiter wakker? Ligt een strafpleiter wakker? (Hans Rieder: ‘Ik lig van alles wakker’ en Katrien Van der Straeten: ‘Ik lig nergens wakker van’.)
Ik, die door de uitgever werd verzocht om het geweten van de strafpleiters op de rooster te leggen, begin dit boek zelf stilaan als een gewetenskwestie te zien. Ik raak ervan overtuigd dat de behandeling van de voorgaande thema’s noodzakelijk is. Waarom? Omdat ik denk dat er bepaalde, noodzakelijke maatschappelijke debatten uit kunnen voortvloeien.Een tweetal weken na het initiële telefoongesprek bel ik naar de uitgever. ‘Ja, we doen het’, zeg ik. En hij is blij.
We zijn midden september 2011. In die tijd is er veel gebeurd. Bij ons. En in de wereld waarvan we deel uitmaken.
Sedert 17 augustus is het precies vijftien jaar geleden dat, in de tuin van Michelle Martin, de lichamen van Julie en Melissa werden opgegraven. De nabestaanden van de slachtoffers blijven ook nu nog met vele vragen zitten.
Gabrielle Giffords heeft, na een moeizame revalidatie en na een lange, staande ovatie, haar functie in het Amerikaans congres weer opgepakt.
Anders Breivik heeft, met tachtig doden, heel Noorwegen op zijn democratische grondvesten doen daveren, en het valt af te wachten wat de invloed van zijn daad op het karakter van de natie en het hele Westen zal zijn.
De Amerikaanse president Barack Obama zegt dat hij en zijn land meer vrezen voor een bloedbad aangericht door een enkeling, dan voor een grootschalige terreuraanslag zoals op 11 september 2001. Toch blijven de Verenigde Staten – en bij uitbreiding het hele Westen – miljarden investeren in de war on terror. Tussen al deze spraakmakende en ontregelende misdrijven en aanslagen door, blijft geen enkele maatschappij – ook de onze niet – gespaard van allerhande, uiteenlopende vormen van misdaad en crimineel gedrag. Ik wilde het met de strafpleiters graag uitvoerig over dit alles hebben. Dit is, ik zal het niet ontkennen, een boek dat vooral advocaten aan het woord laat die spraakmakende strafzaken hebben gepleit, en/of nog zullen pleiten.Toch is dit, en dat zal u na lectuur niet kunnen ontkennen, vooral veel meer dan een boek met bekende koppen en namen.Er gaat een hoge mate van dringendheid – a sense of urgency – van de gesprekken met deze experts in het strafrecht uit. Daarom werden het er twaalf; omdat ik, binnen het gegeven tijdsbestek, tien ontmoetingen te weinig vond, en graag nog enkele bijkomende stemmen over dezelfde onderwerpen aan het woord wilde laten.
De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik dertien strafpleiters heb geïnterviewd. Met onze bekendste strafpleiter, Jef Vermassen, sprak ik uitvoerig over zijn werk en over bepaalde gewetenskwesties waarmee hij in zijn decennialange loopbaan werd geconfronteerd. Tom Van Nuffel maakte aansluitend op dat gesprek een portret van de Meester.
Dit is de intro waarmee ik de tekst van Jef Vermassen liet aanvangen: Dat ik geluk heb gehad, zegt Meester Vermassen. Want dat hij onze afspraak had willen afbellen. ‘Ik heb me steevast voorgenomen om een tijdlang zo weinig mogelijk interviews te geven. Ik ben die kritiek op mijn zogenaamde mediageilheid zo beu. Ik wil bewijzen dat ik niet me¬diageil ben. Het is dat ik in dat afgelegen oord geen telefoonverbinding had. Ik kon u niet bereiken.’
Het gesprek verloopt vlot en er heerst vertrouwen. Maar Jef Vermassen aarzelt. Hij heeft publiekelijk verkondigd dat hij een mediastop inlast, en vindt dat hij met zijn aanwezigheid in deze reeks zichzelf tegenspreekt.
Hij trekt zich terug.
Tot aan de dag waarop het boek naar de drukker gaat, pas ik alle mogelijke overtuigingstechnieken toe, in die mate dat ik mezelf – na meer dan een maand aanhouden – een stalkster begin te vinden. Ik bel herhaaldelijk met Jef Vermassen: sommige telefoongesprekken duren meer dan drie kwartier. Ik stuur hem dit voorwoord. Maar Jef Vermassen houdt voet bij stuk: ‘Ik waardeer uw inspanningen zeer. Ik zal uw boek zeker lezen. Maar ik zal er niet in staan. Het spijt me.’
Toen werden het er twaalf.
Twaalf diepgravende, vaak erg intense gesprekken over het geweten van de strafpleiter. Het geweten van justitie. En het geweten van het maatschappelijk systeem waarin wij leven.
Indirect gaat dit boek zelfs over het geweten van de lezer. Meerdere visies en inzichten zijn confronterend en zetten aan tot zelfonderzoek.
Natuurlijk zijn deze advocaten mondig, en weten ze hun verhaal goed te brengen.
Ik ben daarvoor op mijn hoede geweest. Ik heb – en bij de ene lukt dat beter dan bij de andere – geprobeerd om achter hun woorden te vissen. En ik heb getracht naar hun drijfveer te polsen. Waarom doen ze wat ze doen. En waarom doen ze dat elk op hun eigen, specifieke manier.Van bijna allemaal kreeg ik de volle en ernstige medewerking. Vol overgave spreken ze over hun werk, dat tegelijkertijd hun passie is. Ze schromen niet om over hun teleurstellingen en frustraties te spreken. Ze verlenen dit boek prioriteit, en ik dank hen daar oprecht voor.
Tijdens deze ontmoetingen werd me snel duidelijk dat deze advocaten-strafpleiters niet alleen de vinger aan de pols van justitie houden, maar – juist omdat ze ‘met de voeten in de viezigheid staan’ – ook erg goed weten waar en wanneer er in onze samenleving een alarm afgaat.Het is waar dat niet alle strafpleiters de rechtspraak op dezelfde manier benaderen. Er zijn verschillen, ook in het geweten. Maar ongeacht de wijze waarop ze met hun cliënten en hun deontologie omgaan: zij die scherp staan – en dat doen ze bijna allemaal – voelen bepaalde maatschappelijke problemen al lange tijd sluimeren, en weten de kwetsbare plekken in onze samenleving én binnen onze justitie zelfs precies te detecteren. Ze worden er in hun praktijk immers dagelijks mee geconfronteerd.
Paul Quirynen spreekt over de ingenieuze constructies waarmee Belgische transportbedrijven vrachtwagenchauffeurs uit het voormalig Oostblok uitbuiten; hij doet dat drie maanden voor deze georganiseerde gewetenloosheid ‘nieuws’ wordt. Sven Mary uit zijn bekommernis over een typische jongerencultuur die hij onder meer in Franse steden, maar ook in Brussel waarneemt: toekomstloze jongeren willen zo veel mogelijk ‘hebben’, maar zijn niet bereid om voor het verwerven van goederen heuse inspanningen te leveren. Mary kaart dit fenomeen aan lang voor de rellen in Londen uitbreken.
Hans Rieder hekelt naar goede gewoonte erg veel; ook de dominantie van hebzucht en materialisme; hij meent dat Europa er verkeerd aandoet om zich vooral als economische unie te profileren, en waarschuwt voor de aantasting van de fundamentele rechten van de burger.
Piet Van Eeckhaut trekt Rieders bekommernis door naar het eigen vakgebied: ‘Geld kan verleiden. Het is mogelijk dat sommige pleiters zich die verleiding laten welgevallen, en dat ten koste van de rechtstaat.’
Walter Van Steenbrugge vindt dat het hoog tijd is dat justitie haar eigen werking door een externe controleur onder de loep laat nemen: ‘Je houdt het niet voor mogelijk hoeveel geld justitie verspilt.’ En: ‘Wij advocaten, wij zijn de muurbloemen van justitie.’
Kris Luyckx weidt gedetailleerd uit over de rol die de pers vandaag in een rechtszaak kan spelen, en somt plus-en minpunten op. De advocaten die menen dat de media geen belangrijke speler zijn in onze maatschappij – en dus in onze justitie – noemt hij struisvogels. (Welke houding zal de balie straks aannemen in de zaak-Janssen? Mogen de advocaten tijdens het proces met de media spreken, of zal er een spreekverbod uitgevaardigd worden?)
Christine Mussche pleit – hoewel haar kantoor een zaak tegen het kindermisbruik binnen de Kerk heeft aangespannen – voor een menselijke, gewetensvolle behandeling van pedofielen, die ze de melaatsen van deze tijd noemt.
Vic Van Aelst stelt dat onze gevangenissen altijd grotendeels met drugsdelinquenten gevuld zullen zijn; omdat drugs, zolang ze illegaal zijn, nu eenmaal veel geld en relatief weinig straf opleveren.
En zo kan ik nog even doorgaan.
U hoort het. Ik vond het spreken met deze strafpleiters een zeer verrijkende ervaring. Ik hoop dat het lezen van deze gesprekken dat voor u ook zal zijn.
Margot Vanderstraeten
nb: De portretten in dit boek werden gemaakt door Tom Van Nuffel. Het was al enige tijd mijn wens om met hem samen te werken