Ik stond voor een boekhandel en keek door de brede etalage naar twee mannen die, lichtjes voorovergebukt, achter een toonbank stonden, en waarvan eentje traag en behoedzaam een stel witte handschoenen aantrok.
Een voor een schikte hij de vingers: stof over huid. Van zijn handeling ging iets plechtigs uit. Alsof hij op het punt stond om een even belangrijke als delicate taak te verrichten.
Dat was ook zo.
De boekhandel die mijn aandacht had getrokken, was dan wel geen antiquariaat.
Vermoedelijk werd de eigenaar – en handelaar in eigentijdse boeken – ook getroffen door dat virus waar meerdere boekenliefhebbers mee besmet zijn: een zekere mate van verzamelwoede, al dan niet gepaard gaande met voorkeuren voor oude werken, eerste edities of bijzondere uitgaven en collecties. Ik bleef het duo door de etalage bespieden. Als ik de winkeldeur zou hebben open geduwd, had ik de sacrale rust waarvan ik nu geprivilegieerd getuige was, zeer zeker verstoord. Op dat vlak verschilt een boekhandel niet van elk ander heilig oord: schennis loert om de hoek.
De man met de handschoenen ontving een boek met een leren kaft. Het was geen groot en dik boek. Eerder een klein exemplaar, met een bordeaux omslag en een rug die er, voor zover ik vanaf mijn podiumplaats kon zien, ongehavend uitzag en waarop gouden letters, in krullen, stonden. In zijn soigneuze handen leek het meest precieuze voorwerp ter wereld te liggen. Die blik in zijn ogen. De onthuste fierheid van een man die pas vader is geworden. Vervuld van ontzag voor een verwezenlijking die rechtstreeks met de mens te maken heeft, maar hem terzelfdertijd veruit overstijgt.
Hij legde het boek op een doek neer. Hij begon erin te bladeren. Langzaam. Vol toewijding. Hij streelde de bladzijden. Zijn vingers kusten het papier. Hij bracht het boek naar zijn neus. Hij rook eraan. Sloot zijn ogen. Leek zijn longen opnieuw helemaal op te laden. Legde het werk weer neer. En herbegon van voorafaan.
Na een poos vond de andere man dat het genoeg was geweest. Dat kon ik zien aan zijn bewegingen. Hij wisselde om de haverklap het been waarop hij steunde. Hing dan naar links. Dan weer naar rechts. De taal van ongeduld. Op dat moment veranderde de blik van de man met de handschoenen ook. Hij werd uit zijn droom gehaald. En moest overschakelen naar de realitieit die geld is. Die stijlbreuk wilde ik niet zien. Daarom ben ik ook maar doorgegaan.