Je staat voor een verzameling dahlia’s die een bloemist op zijn stoep heeft geëtaleerd, en eensklaps ben je de greep op de tijd kwijt.


Je dacht dat dahlia’s al lang tot de geschiedenis behoorden. Maar een enkele glimp van het ongeraffineerde geel, rood, purper, oranje en roze van deze bloem, en de tijd keert zich om, en de klok tikt terug, jouw verleden in.


Je staat als kindje naast je grootmoeder die op haar knieën met haar handen in de aarde wroet, en dahlia’s plant.


Jullie bevinden zich bij het bloembordes dat voor het betonnen afscheidingsmuurtje ligt.


Tussen het planten door komt je grootmoeder zacht kreunend overeind, met haar linkerhand haar pijnlijke onderrug ondersteunend.


Met de palm van haar rechterhand veegt ze het zweet van haar voorhoofd. Je ruikt haar. Je ruikt haar graag.


Ze trekt haar opgekrulde rok weer over haar onderrok.


Ze draagt vleeskleurige panty’s die bovenaan haar zware dijen, daar waar het pas echt begint, ophouden te bestaan. De kousenboord omspant stevig haar blauwkleurige hammen.


Je haast je niet langer.


Je slentert door je kindertijd.


Je bedenkt dat je dahlia’s nog steeds plompe bloemen vindt.


Je komt tot de conclusie dat die betonnen afscheidingsmuurtjes van destijds in het huidige landschap zo goed als verdwenen zijn.


En niet zonder enige tristesse vraag je je af of ze die grootmoeders van weleer nog wel maken.


Afgaand op de beelden in de stad bestaan er geen antieke, volumineuze vrouwen met kanten onderrokken, spataders en zwetende dijen meer. En als je de televisie moet geloven, zijn de oma’s van vandaag meer bekommerd om hun darmflora dan om de dahlia.


Maar gelukkig moet je de televisie niet geloven.