Hij hopt, zoals een konijn.

Het dier heeft wellicht een manke poot, of misschien is het een kapot
bekken, of een heup die is ontwricht en nooit meer goed op haar plaats
is geraakt.

In elk geval houdt de hond zijn achterpoten stijf; en aangezien hij
er hoe dan ook een kloeke tot vrolijke tred op nahoudt, doet dit
vermoeden dat hij de kwaal die zijn achterwerk teistert met zijn
voorpoten compenseert: die leveren de grootste inspanningen.

Bij elke stap die de hond zet, schudt zijn gat.

Sterker: het gat maakt een kleine slingerbeweging, en er zit een heuse slag in.

Dat loopje levert ongewild een komisch plaatje op.

Onweerstaanbaar bovendien.

Vrijwel iedereen die een poos achter het stel met de hond aan loopt, krijgt het waggelende achterwerk in de gaten.

Eerst wijzen de wandelaars – jong en oud, man en vrouw – lachend naar de hond.

Daarna houden ze het dier een tijdje schalks in de gaten.

Vervolgens proberen ze, schaterend en struikelend, met hun gat en benen dezelfde slagbeweging na te apen.

De ene zet al een betere imitatie dan de andere neer.

Maar het hele parcours lang voeren wandelaars de grappigste loopkunstjes uit.

Zelfs de grauwe zee schiet ervan in de lach, en rolt met zwellend lawaai haar golven uit.