Beiden behoren duidelijk tot die groep vrouwen die alleen maar mooier
worden als ze zwanger zijn. Ze dragen hun kind als een zeldzaam
diamanten juweel.

Bij het opstijgen zwijgen ze nog. Hun handen rusten, met gespreide
vingers, op hun bolle buik. Ze strelen de baby, en zien er volstrekt
ontspannen en gelukkig uit.

Als de koptelefoons worden uitgedeeld, kunnen ze niet langer zwijgen.

Twintig weken, vraagt de een aan de ander.

Tweeëntwintig, antwoordt die, en vuurt op haar beurt een vraag af: en u, u ook zoiets, nietwaar?

Inderdaad.

Hun gesprek zit meteen op kruissnelheid.

Ze kennen elkaar niet. En toch kennen ze elkaar ongelooflijk goed.
Iedereen die niet zwanger is, voelt zich meteen een buitenstaander.

Ze hebben het over de wijze waarop ze zijn zwanger geraakt, en over
hoe lang het duurde. Voor beiden betreft dit het eerste kind, en dus
wisselen ze, niet zonder zelfspot en verbazing, hun ervaringen over de
druk op de blaas uit. Het gaat met grote elegantie over
bloeduitstortingen, de behoefte aan rust, en het gebrek aan nachtrust.
Foliumzuur , kinderkleding op eBay, baarmoeders en borstvoeding passeren
de revue, net als fysieke ongemakken die constipatie, oedeem en
striemen heten maar die uit hun onthullende mond meer als een voor- dan
als een nadeel klinken.

Geen enkele intimiteit wordt geschuwd, taboes bestaan niet.

Dan wisselen namen en geslachten uit.

Het jongetje zal Louis heten.

En over enkele maanden hangt er ergens een meisje genaamd Adamma aan de moederborst.