Hun plannen zijn niet groots, maar zo klinken ze wel. Alles wat ze doen en denken is betoverd met de magische kracht van verliefdheid: niets lijkt banaal, alles is spannend.


De twee dromen hardop over de inrichting van hun gezamenlijke leven. Heel aandoenlijk is dat.


Ze bespreken in welke buurt van Brussel ze een appartement zullen huren. Zij vindt Schaarbeek oké. Hij wil daar niet van weten: te gevaarlijk voor een vrouw. Is waar, buigt zij.


De noodzaak van een muziekkamer wordt aangekaart: zij speelt hobo en wil dat graag in haar eentje kunnen doen. Natuurlijk, vindt hij.


Zo gaat het de hele tijd. Op het ritme van de trein. En met af en toe een tussenstop.


Hij haalt zijn baan aan. Zij vertelt over de sollicitaties die ze heeft lopen.


Ze formuleren hun verlangens. Ze luisteren naar elkaar en vullen elkaar aan. Ze bespreken zelfs hoe ze naar hun job zullen pendelen: de prijs van een metroabonnement wordt afgewogen tegen die van een auto.


Ter hoogte van Brugge beslissen ze dat ze geen krakkemikkige auto zullen kopen. Dat ze beter een lening voor een deftig voertuig kunnen aangaan. Want met een wrak kun je niet elke zomer naar het zuiden van Frankrijk rijden. En dat zijn ze van plan: om elke zomer naar die zuidelijke bestemming te rijden.


Daarom zullen de twee een degelijke tent kopen, en geen exemplaar van vijftig euro. Een deftige tent gaat een groot deel van hun leven mee. Er passen zelfs twee kinderen in.


Drie, zegt zij. En hij ook.


Als we het eindstation naderen ben ik zo uitgeput van hun geplande toekomst dat ik niet snel genoeg de weidse zee kan zien.