De zoon is hooguit negen jaar en heeft kort, blond haar, en een
gezicht dat zo bloedeloos is dat je door het transparante vel zijn
blauwrode aders ziet.

Hij draagt een grote ronde bril, en zijn mond hangt voortdurend open.

Af en toe perst de vader zijn lippen op elkaar, om aan te geven dat
zijn zoon het best hetzelfde zou doen. Dat doet het kereltje dan, maar
het volgen van dat voorbeeld blijkt geheel tegennatuurlijk, want vijf
minuten nadat hij zijn mond op slot heeft gedaan, gaat die vanzelf weer
openhangen.

Soms verschuift zijn vader op zijn stoel.

Misschien maakt hij deze beweging uit onwennigheid, verveling of uit
een gevoel van beklemming. Het is onmogelijk om te weten wat er zich in
de hoofden van de twee afspeelt, maar van het tafereel straalt een
onhandigheid af die zo scherp is dat ze vermoedelijk met eenzaamheid en
vervreemding omschreven kan worden.

De twee lijken, zonder enige vorm van ongeduld, te wachten.

Eerst op het voorgerecht, dan op het hoofdgerecht, dan op het
dessert, en dan op alles wat in het leven nog zoal kan komen. En
blijkbaar niet komt.

Echt praten doen ze niet. De enige woorden die worden gewisseld
verwijzen naar de drank en het eten is het lekker, wil je nog wat.

Tussen al het turen door staart het jongetje zijn vader geregeld lang
en nadrukkelijk aan. Zowel zijn blik als zijn openhangende mond drukken
dan een en al hunkering uit.

Ik weet het natuurlijk niet. En erg emancipatorisch kun je mijn aanvoelen niet noemen.

Maar het komt op mij over dat vader en zoon intens verlangen naar een
vrouw, een moeder, of een andere koesterende steun, die hen pijlsnel
uit deze benarde positie haalt.