Dat was dit keer niet anders geweest, zegt ze. Maar toch was het dit
keer heel anders geweest, gaat ze verder, en ze praat almaar sneller.
Want als haar man en zijn vrienden over vrouwen spreken, gaat het
altijd over hún vrouwen. Of over filmsterren en podiumdiva’s en andere
onbereikbare ongevaarlijke creaturen.
Maar dit keer spraken ze over het huwelijk.
Ze diepten herinneringen op aan het gezin van hun jeugd.
En toen de nostalgie zijn piek had bereikt, stelde een van hen de
vraag of hun dierbare vaders gedurende al hun getrouwde jaren echt niet
zouden zijn vreemd gegaan.
Eerst werd er gelachen.
Toen werd de toon plots ernstig.
Zij stond in de keuken te pruttelen. Ze bleef daar pruttelen, zingend, alsof ze niets hoorde.
Ze hoorde alles.
Een van de vrienden was een arts. Hij had een bejaarde patiënte over
de vloer gekregen. Die wist meer over zijn vader dan hijzelf; ter
illustratie had ze twee revelerende foto’s getoond.
En weet je wat, vraagt ze, en haar blik zegt alles.
Toen zeiden de mannen onder elkaar dat ze die vader wel begrepen.
Eentje vond één enkel huwelijk in het leven inderdaad wel bijster lang.
Een ander stelde dat ook hij niet heilig was. Maar dat je geen schuld moest zoeken in een uitstapje dat onschuldig was.
Er werd instemmend geknikt, en getoost.
Haar man zweeg.
Hoe moet dat verder, vraagt ze.
Hoe moet dat verder nu ze iets weet wat ze waarschijnlijk altijd al had geweten, maar wat ze nooit had willen horen?