Als ik het huis opruim, gaat het opschudden van kussens, het vegen
van trappen, het stoffen van kasten en schoorsteenmantels, het legen van
wasmachines en het sorteren van sokken en kousen, zelden of nooit
gepaard met enig gevoel van welbehagen, of iets wat daar ook maar op
lijkt.
Integendeel. Hoe meer ik het huis op orde probeer te krijgen, hoe
groter de chaos in mijn hoofd. Hoe geïrriteerder dat hoofd ook het heeft
zoveel zinniger en aangenamer zaken te doen.
Zoals zovelen onder ons beschouw ik het onbetaalde, huishoudelijk
poetsen als een noodzakelijk kwaad. Uit noodzakelijk kwaad komt maar
zelden iets goeds voort.
Het boek was flinterdun, en dat leek me, gezien het onderwerp, meer
dan logisch. De auteur bleek van het vrouwelijke geslacht, en ook dat
verraste me in de feminiene wetenschap die het huishouden nog steeds is,
hoegenaamd niet.
Ik begon diagonaal te lezen.
Mijn ogen vingen zinnen als ‘het is een voortdurende uitdaging om in
de toenemende intensiteit van de wereld om ons heen, ook jezelf ‘op
orde’ te houden!’
Ik las het advies om spullen die je niet meer gebruikt en waar alleen
maar een herinnering aan vasthangt, bij het huisvuil te zetten; want
het is de herinnering die je moet koesteren en niet het spul.
Bovendien, dat stond er heus, dient iedereen er rekening mee te
houden dat hij op een dag sterft, en als je niet opruimt, welke
wanordelijke erfenis laat je dan we niet na?
Ik trof nog meer stoffig gewauwel aan.
Tijdens het doorbladeren borrelde, net als tijdens het poetsen, de ergernis in me op.
Hoogtijd om iets zinnigs te doen: boek bij het vuil.