In de holte van haar rug knikkebolt een middelgrote hond met wit tot
grijsachtig piekhaar. De kop van de hond volgt de ademhaling van het
meisje. Als zij inademt, stijgt de hond enkele centimeters. Blaast ze de
lucht weer uit, dan daalt, heel rustig, het grappige dier weer.
Tegen de muur vlak achter het meisje – en ook achter de allesbrander
trekt een opgetutte kerstboom de aandacht. In zijn schaduw bevindt zich
geen stal met heiligen of andere bovenmenselijke miniaturen. Wel is de
top met een ster verfraaid. Verspreid onder de onderste takken van de
dennenboom wachten kleurrijke pakjes, van groot tot klein. Op de
schoorsteenmantel branden twee dikke kaarsen.
Het meisje leest op haar buik een boek. Haar kin rust in haar twee
handen, en het boek ligt op de vloer die van hoogpolig tapijt is.
Nu en dan kijkt het meisje dromerig op van de bladzijden. Dan tuurt
ze, roerloos omdat ze haar hond niet wil wekken, naar de vlammen in het
vuur.
Uit de keuken weerklinkt het metalige getik van pannen en potten die
op het fornuisrooster worden gezet, of tegen elkaar slaan. Vertrouwde
stemmen wurmen zich behendig door deze keukengeluiden heen. Het ruikt
naar koekjes, soep, en andere verkwikkende spijzen.
Buiten vreet de vrieskou zich een weg door de aardkorst heen.
Maar binnen is de wereld warm.