Het valt je op dat tegenwoordig vrijwel alle auto’s een donkere kleur
hebben: van grijs naar zwart en donkerblauw. Wit vormt in de mobiele
sector een minderheid, en felle, minder verdrietige kleuren blijken
helemaal zoek. Je kijkt naar boven, naar de lucht die eveneens landschap
is, en waarin je contouren ontwaart, wolken die beelden vormen, en
beelden die naar verhalen leiden. Even denk én hoop je dat het snel zal
sneeuwen. De ochtend die schraal begon, ziet er al voller uit.
Je haalt diep adem en je voelt de vochtige koude in je longen
trekken. Je trapt stevig verder, en bemerkt dat de koude zich in warmte
omzet; op je rug voel je het eerste, vertrouwde straaltje zweet je
glimlacht.
Je rijdt door bredere straten die met lange rijen platanen zijn
verrijkt. De bomen staan in het gelid; met hun stammen vol
camouflagevlekken, en met kruinen die zich moedig tegen weer en wind
verzetten. Door hun takken en twijgen zie je de wazige lucht.
Tevredenheid voel je, als je vaststelt dat hun gele bladerdek nog niet
geheel kaal is. Je kijkt naar het bladgoud dat nog schittert in hun
kruinen. Ook zie je dat de bomen met hun voeten in bijeen geharkte gele,
groenige en lichtbruine bladeren staan.
Je denkt: zo is het leven: schitteren en afsterven tegelijk.
Twee kinderen schoppen stoeiend de bladeren voor zich uit. Het
geritsel van hun voeten doet de zon voorzichtig doorbreken. De kinderen
zien de zon niet. Ze rennen achter elkaar aan en hun moeder roept dat ze
moeten wachten, maar ze wachten niet, ze lachen en hun lach wordt
weerkaatst.