Vooral worden er kruiswoordraadsels of sudokuspellen ingevuld. Aan maar liefst zes tafels. Niet toevallig zijn dat de tafels waaraan slechts een enkele persoon zit.
De een haalt zijn kruiswoordraadsel uit de krant, die opgevouwen voor hem ligt. De ander laat zijn pen en gedachten over een puzzel in een tijdschrift glijden. Enkelen hebben hun favoriete tijdverdrijf in boekvorm bij. Zij hebben geen balpen vast, maar een potlood waarvan het uiteinde in een wit of rozig gommetje uitloopt. Vermoedelijk betreft het hier de diehards.
Allemaal vullen ze eerst die woorden of cijfers in die ze kennen. Het strooien van tekens die kant en klaar in het geheugen zitten, zorgt voor instant bevrediging. Als dit onderdeel is volbracht, kijken de oplossers stuk voor stuk tevreden voor zich uit. Hun ogen slalommen om alle mensen heen.
Met geconcentreerde blik richten ze zich daarna weer op het blad voor hun neus. Ze trekken rimpels. Halen hun neus op. Strijken zwoegend door hun haar, of masseren hun kale kop. Zuchten zoals dat hoort bij vraagstukken van staatsbelang.
Hun raadsel lijkt hun vriend die hun, te midden van al deze koppels, een houding geeft. Het is de partner die maakt dat ze daar toch niet helemaal alleen zitten.
Door hun blad te bekrassen vergeten ze misschien de krassen op hun ziel.
Waarom lezen ze dan geen poëzie, vraag ik me af. Waarom gaan ze hun angst en eenzaamheid met zulke gevoelsdodende, steriele tekens te lijf?
Dat kranten en tijdschriften dat eens doen: elke week een paginagroot gedicht brengen. In een gedicht kruisen niet alleen woorden. In een gedicht kruis je de mens.