Dat komt, meent hij, omdat deze trieste opera zo veeleisend is voor uitvoerders en publiek dat vrijwel niemand zich eraan waagt.

Ik denk dat hij het kan weten.

In zijn huis heeft hij een operakamer ingericht: met beeld, geluid en
calvados van de hoogste kwaliteit. In dat paradijs kan hij uren
doorbrengen, en geregeld verliest hij er elke greep op de tijd: dan
blijkt het tot zijn stomme verbazing al ochtend te zijn, terwijl hij
zich er ‘s avonds tezamen met Rossini, Puccini en Verdi opgesloten had.

Hij zegt nooit dat hij zich inleeft in een opera. Inluisteren, heet
de voorbereiding die hem, keer op keer, tot nieuwe inzichten brengt.

Tijdens dat inluisteren lopen de tranen geregeld over zijn wangen.
Waarom weet hij niet. Maar het heeft iets met waarheid en waarachtigheid
te maken.

Zijn liefde is begonnen toen hij veertien was. Toen zag hij, als
puberende tiener, een documentaire over het leven van Enrico Caruso. De
grootste tenor aller tijden heeft hem nooit meer losgelaten: Caruso
heeft hem zelfs naar de zangles en het koor gestuurd.

En nu zit hij hier. Nerveus. Opgewonden. Hunkerend naar dat orkest
dat zich, maar liefst vier uur lang, geconcentreerd over de partituren
buigt. Naar de muzikanten die hun instrument omarmen. Naar de tenoren en
sopranen die hem met hun blote stem binnenstebuiten zullen keren.

Hij drinkt snel zijn glas uit. Hij bladert door de brochure. Houdt de
klapdeur die café en opera van elkaar scheidt, in de gaten.

Dan veert hij recht, en zegt dat hij vast zijn ticket gaat afhalen.

Het is een uur voor de première en hij is vol verwachting.