Het gebeuren, dat gelukkig met voldoende drank en hapjes gepaard
ging, speelde zich af in het ‘atrium’, zo heet tegenwoordig de voorkamer
van de winst.

Dat anders zo kale atrium werd nu gestoffeerd door personeelsleden.
Klanten. En talrijke belangrijke en goede contacten: zo formuleerden de
hostessen aan de receptie dat terwijl ze een naambadge ter hoogte van je
rechterborst er net boven speldden.

De naambadge vermeldde ook de functie: dat vergemakkelijkte het intermenselijk contact, wisten de hostessen.

Je betrad de ruimte.

Je deed je best om niet te gapen naar al die mensen die zo verbijsterend vaardig contacten legden.

Je wurmde je door het stemmige geroezemoes en je ogen absorbeerden de
namen en liever nog de functies van al die veelpraterige contacten die
je passeerde.

Onderweg werd je nu en dan aangehouden door een nobele bekende of onbekende.

Je liet voorzichtig enkele koetjes en kalfjes los, en schoof verder.
Naar een volgende korte babbel die nergens over ging maar al bij al nog
vlot en soepel oogde.

Toen zag je haar.

En zij zag jou.

Beiden waren jullie bijzonder blij elkaar hier tegen te komen. Want
het was ontzettend lang geleden. En het was ooit, meer dan twintig jaar
geleden, erg goed geweest.

Je vroeg hoe het met haar ging.

En zij antwoordde dat ze niet te klagen had.

En jij las, in dat antwoord en in haar ogen, een roep.

Maar jullie werden door contacten omringd. En die mengden zich meteen
in het gesprek dat geen gesprek was en het ook die hele avond nooit
werd.

En nu denk je dus.

Je weet zeker dat er ergens iets ernstigs met haar aan de hand is.

Maar het is twintig jaar geleden, zijn haar zorgen jouw zaken wel?