Als je goed zit, kijken de boekhandelaars zelfs met plaatsvervangend
genoegen toe hoe jij naar de ruggen van boeken tuurt. Ze weten dat je je
hoofd zo lang schuin zal houden tot je er een stijve nek krijgt. Ook
weten ze dat deze verkramptheid geen pijn doet, maar springlevend maakt.
Je bladert, dat mag van hen, door werken en woorden. Je reist van het
ene leven naar het andere. Van de ene wereld naar de andere.
Je ruikt aan boeken. Je schurkt je tegen dichters aan, bemint
schrijvers, of juist niet. Je streelt kaften, leest achterflappen,
bestudeert covers en auteursportretten. Proeft eerste en laatste zinnen.
Uiteraard betreur je dat bepaalde werken, al dan niet klassiek, niet
verkrijgbaar zijn. Maar dat is de schuld van de uitgever, niet van de
boekhandelaar.
Uiteindelijk stap je met een stapeltje uitverkorenen naar de kassa.
Je legt, trots, je prooi op de balie neer en bent ervan overtuigd dat
deze boekhandelaar een van de weinigen is die begrijpen waar het in jouw
leven om draait.
Maar owee.
Hij blijkt met het virus van de idiote kassavraag besmet.
“Cadeautje? Is ‘t om in te pakken?”, vraagt hij.
Een paar keer heb je, met een lach vol ontgoocheling, geprobeerd om te antwoorden dat de boeken een geschenk zijn aan jezelf.
Grappig was dat niet.
Wie wil er wonen in een wereld waar zelfs boekhandelaars ervan
uitgaan dat alle woorden en verhalen die je bij hen koopt, het cadeautje
voor een ander zijn?